‘Zijn oeuvre wordt gekarakteriseerd door strikte logica, een zorgvuldig bewaakt gevoel voor stijl, een orkestratie die tegelijk subtiel en meesterlijk is en een opmerkelijk eigen stijl van componeren. Deze kwaliteiten geven hem recht op een plaats naast de grote noordelijke componisten.’ Aldus Arvo Pärt, leerling van de in 1970 overleden Estse componist Heino Eller. Ondanks Pärts lovende woorden en het feit dat Baltische muziek toch behoorlijk ín is heeft Eller het West-Europese muziekfront nog niet veroverd. Deze fraai opgenomen cd breekt beslist een lans voor deze in zijn thuisland wel hooggewaardeerde componist. Ellers muziek is enigszins in zichzelf gekeerd maar kent ook visionaire, losbrekende momenten van aangenaam harmonisch thuiskomen. Het meest duidelijk in zijn muzikale taal is Eller in de voortvarende Fantasy in G groot voor orkest. De Letse violiste Baiba Skride trekt de luisteraar met warmte en souplesse in het fraai op de soloviool geschreven concert. Het Estonian National Symphony Orchestra geeft onder leiding van Olari Elts diepte aan de donkere, gelaagde en soms wat dreigende klankkleur van deze onmiskenbare Baltische, maar ook sterk naar een late Brahms verwijzende muziek. Deze symfonische werken kennen visie en karakter en verdienen het een plaats op de Nederlandse concertpodia te krijgen. © 2021 Luister

ELLER, H.: Violin Concerto / Fantasy / Symphonic Legend / Symphony No. 2 (B. Skride, Estonian National Symphony, Elts) ODE1321-2
ELLER, H.: Night Calls / White Night / Twilight / Dawn (Estonian National Symphony, Elts) ODE1335-2

Mede door het werk van Heino Eller, kwam er in de loop van de 20ste eeuw, eigen Eslandse, nationale muziek tot stand. Deze beide cd’s geven een goed sonoor beeld van Ellers kleurrijke orkestratiekunst.

Na het ontwaken van de Estlandse nationaliteit (Ärkamisaeg) ontstonden de eerste professionele Estse musici en in de jaren zestig begon de Sovjetregering volkskunst uit haar deelrepublieken aan te moedigen. Lokale etnografische bands werden gevormd nadat Leiko, een koor uit Värska, in 1964 samenkwam. De jaren 1950 en ‘60 zagen ook de publicatie van Herbert Tampere’s “Eesti rahvalaule viisidega” (Estlandse volksliederen met instrumentale stukken). De eerste LP opname van traditionele muziek, “Eesti rahvalaule ja pillilugusid” werd uitgebracht in 1967 en in de jaren tachtig vond een reeks festivals plaats met muziek die de opwinding voor de vrijheid van meningsuiting stimuleerde.

Estland produceerde ook een aantal klassieke componisten met een grote reputatie in de twintigste eeuw, onder wie Miina Härma (1864-1941), Rudolf Tobias (1873-1918), Heino Eller (1887-1970), Artur Kapp (1878-1952), Artur Lemba (1885-1963), Mart Saar (1882-1963), Lepo Sumera (1950-2000) en Eduard Tubin (1905-1982).

Heino Eller, leerling van Maximilian Steinberg en de leraar van Arvo Pärt, kan worden beschouwd als één van de grondleggers van de professionele muziekcultuur in Estland. Tussen 1920 en 1940 doceerde hij compositieleer en muziektheorie aan de Hogere Muziekschool in Tartu. De stijl van zijn composities en die van zijn leerlingen, van wie de bekendste Eduard Tubin was, werd wel de ‘Tartuse School’ genoemd, als tegenhanger van de ‘Tallinnse School’, onder leiding van Artur Kapp. Ellers eerste vrouw, de pianiste Anna Kremer/Fenrich, werd in 1942 in een concentratiekamp in Osiek Grodkowski, vermoord.

Ellers erfenis is tweeledig. In zijn productieve instrumentale composities smeedde hij een uitgebreide stijl die met succes zowel moderne als nationale elementen combineerde, en als een prominente professor compositie gedurende een halve eeuw, beïnvloedde hij generaties van Estse componisten. De opname van het Estonian National Symphony Orchestra onder leiding van Olari Elts en met violiste Baiba Skride (foto) bevat enkele hoogtepunten uit de catalogus met orkestwerken van de componist en is een passend eerbetoon aan het eeuwfeest van de onafhankelijkheid van Estland. Het vioolconcerto van Heino Eller, zelf violist, was daarenboven het eerste in zijn genre in de Estse muziek. Gecomponeerd in de jaren 1930 was het werk in één beweging gepland om in juni 1940 in Tallinn te worden uitgevoerd.

Om onbekende redenen werd het werk ingetrokken tot maart 1965 toen Neeme Järvi de première dirigeerde. Een ander werk voor viool en orkest, Fantasy, werd gecomponeerd in 1916 en georkestreerd in 1964. Fantasy is een van de vroegste composities die de kenmerkende individuele stijl van Eller draagt. Zijn gevoelige lyriek en charmante eenvoud geven het werk een blijvende aantrekkingskracht. De “Symphonic Legend” is Ellers grootste partituur, voorafgaand aan de Eerste Symfonie (1936).

Ze ging in première in juni 1923 in Tartu (foto) , maar Eller herzag de Symphonic Legend voor uitvoeringen in 1938. Een werk met een schat aan muzikaal materiaal en meesterlijke orkestratie, werd de Symphonic Legend vervolgens alleen nog uitgevoerd in 2014 door Olari Elts met het Estonian NSO. De huidige opname is de eerste opname. Heino Eller componeerde tussen de jaren 1930 en 1960, drie symfonieën. In tegenstelling tot zijn andere twee symfonieën, heeft de 2de symfonie slechts één beweging. Het streng en soms tragisch karakter van de muziek was onverenigbaar met de eisen van de officiële Sovjet-culturele ideologie.

Het tweede volume van de reeks gewijd aan de orkestwerken van Heino Eller door het Estonian National Symphony Orchestra onder leiding van dirigent Olari Elts, is opnieuw een baanbrekende inleiding tot de kleurrijke muziek van één van de grondleggers van de Estse muziekschool. Dit volume bestaat uit de symfonische gedichten van Eller en bevat enkele van Ellers vroegste symfonische werken, waaronder één van zijn bekendste werken, “Dageraad” (“Koit”).

Op de cd “Symphonic Poems” staan “Night Calls”, de Symfonische Suite “White Night” (I. White Night, II. In Dance Rhythm, III. Reminiscences, IV. Camp Fire, V. Fisherman’s Song, VI. In March Rhythm en VII. White Night), “Twilight” (Schemering—Videvik) en “Dawn”.

Olari Elts (°1971) uit Tallinn, was van 2001 tot 2006. de voornaamste dirigent van het Lets Nationaal Symfonie Orkest en hij is de oprichter en directeur van het hedendaagse muziekensemble NYYD Ensemble. In september 2006 nam hij de nieuw gecreëerde functie van artistiek adviseur van het Orchestre de Bretagne over. Hij werd benoemd tot hoofdgastdirigent van het Scottish Chamber Orchestra vanaf het begin van het seizoen 2007-2008. Eveneens in 2007 werd hij benoemd tot hoofddirigent van het Estonian National Symphony Orchestra. Elts dirigeerde Finse Radio, Yomiuri Symphony Orchestra, Dresden Sinfoniker, Stuttgart Radio Symphony Orchestra, Lucerne Symphony, Orchestre National du Capitole de Touloluse, City of Birmingham Symphony, Ensemble Modern en het Cincinnati Symphony Orchestra, waarmee hij zijn Amerikaans debuut maakte.

Hij bezoekt ook regelmatig Australië en Nieuw-Zeeland en dirigeert er orkesten als Melbourne Symphony Orchestra, Adelaide Symphony Orchestra, Western Australian Symphony Orchestra en het New Zealand Symphony Orchestra. Elts opera-werk omvat uitvoeringen met de Estonian National Opera van Brittens Albert Herring en Puccini’s Il Trittico, evenals Don Giovanni en Idomeneo van Mozart met het Estonian National Symphony Orchestra. In het najaar van 2008 dirigeerde hij uitvoeringen van Marschners Der Vampyr in het Rennes Opera House, en ook in Hongarije. In 2001 ontving Elts de “4th class Order of the White Star“ van Estland als erkenning voor zijn uitstekende bijdrage aan muziek. © 2019 Stretto

Baibe Skride came to my attention recently with her Orfeo recording of the Sibelius and Nielsen Violin Concertos, a disc that, as of yet, hasn’t been reviewed in Fanfare. I was quite impressed by her playing, and can commend her performance of Eller’s concerto on the present release to anyone who is into exploring an interesting and, in the main, appealing violin concerto, which, until recently has been off the grid.

It’s [Eller’s one-movement symphony] quite an orchestral tour de force, very exciting, and brilliantly executed by Olari Elts and the Estonian National Symphony Orchestra.

I like it, and it’s certainly well performed. So, on that basis, conditionally recommended. © 2019 Fanfare Read complete review

Baiba Skride, the young Latvian violinist whose recordings of concertos by Stravinsky, Martin, Szymanowski, Rosza, and others have been highly praised, is thoughtful and expressive in the two concertante works. Recording this composer’s music is obviously a labor of love for the Estonian National Symphony Orchestra and conductor Olari Elts, but they do not indulge themselves. These are disciplined performances all round. Sound is well balanced… © 2019 Fanfare Read complete review

The relationship between the soloist and orchestra in the violin concerto is fluent and conversational. Melodies are effortlessly exchanged, and the soloist’s role in the drama constantly shifts from leader to follower. Skride aids these transitions with appropriate timbrel changes, displayed in her leaping staccato and her warm, soaring melodic playing. © 2019 American Record Guide Read complete review on American Record Guide

Heino couldn’t be better represented than by Riga-born Soloist Baiba Skride and the ERSO under Estonian Conductor Olari Elts. Ms. Skride delivers magnificent performances of both violin works, and her tone is all the richer for playing a loaner Stradivarius. She receives outstanding support from Maestro Elts and his musicians, who go on to give memorable accounts of the two symphonic selections. All together they make a strong case for some late romantic music that’s well worth getting to know.

The overall orchestral timbre is characterized, by pleasing highs, a well-focused, full-bodied midrange and lean, clean bass. All in all, this release will meet with audiophile approval. © 2019 Classical Lost and Found Read complete review

Eller was a composer of strong ideas, effectively presented, as these sympathetic and well recorded performances under Olari Elts definitely confirm. Moreover, his importance to the history of Estonian music is indisputable… © 2019 ClassicsToday.com Read complete review

Baiba Skride, always an unruffled player, and one never prone to false gestures, proves immaculate here and throughout and her partnership with Olari Elts and the Estonian National Symphony is just as impressive. © 2019 MusicWeb International Read complete review

The main course is Eller’s Symphonic Legend (1923/38), a fantastical tone poem packed with event when it isn’t mustering itself ghoulishly. It slips and slides through the chromatic scale and is peppered with goblin‑esque solos. Thrills come thick and fast in this rewarding score and the hardedged but soulful sound of Elts’s ENSO underlines them all (the trumpets enjoy it particularly). © 2019 Gramophone Read complete review on Gramophone

Estonian composer Heino Eller was the teacher of more known compatriots Pärt, Sumera and Tubin. A composer as well, he created an Estonian national style with modern musical developments. His music is certainly worth discovering in these excellent performances. © 2018 Pizzicato

The performance by Elts and Estonia’s national orchestra is more than equal to its challenges. It was not performed publicly until September 2012.

Eller’s piano music has been the subject of six Toccata classics volumes of which MWI has reviewed three… © 2018 MusicWeb International Read complete review

Born in 1887 and educated in St Petersburg, Heino Eller became one of the early founders of the classical musical culture that now thrives in his native Estonia. His working life was divided into education—Eduard Tubin and Arvo Pärt among a long list of composition pupils—and, to a lesser extent, in creating his modest portfolio of works in many genres. Today seldom heard on the international stage, and with little of his music available on disc, this new release is extremely welcome. Often described as the ‘Estonian Sibelius’, it is not an ungenerous observation, for it places him in the same general style of composition and in a similar rugged structure. The Violin Concerto is a fine work that had passed through several revisions before eventually receiving its first performance in 1965. This recording uses that score and not the much shortened version subsequently placed on disc. With powerful orchestral passages, it is in one continuous movement constructed from several sections, the violin part, including cadenzas, requiring a virtuoso performer. In Baiba Skride it has a stunning advocate. What inspired his Symphonic Legend is unknown, the score, having been completed in 1923, he was to revise it in 1938, final version having the musical influences of Florent Schmitt as it enters the world of eroticism, bright colours being daubed onto the score. The Second Symphony was going to be in a similar mould, but political pressures in the 1940’s caused him to abandon the score with only the first movement completed. Here he was heading towards the Shostakovich era with plenty of posturing and vivacity but without a great deal more to commend it to you. The Fantasy is a 1964 reworking of a piece composed 1916 for violin and piano, and comes in direct descent of works written at the turn of the century. At little over six minutes, it is almost impossible to programme in concerts, but it sounds beautiful from Skride’s Stradivarius. The Estonian National Symphony is an outstanding ensemble playing with suitable passion under Olari Elts direction. Very good and well balanced sound. © 2018 David’s Review Corner

The 24-minute Symphonic Legend (1923; rev. 1938) is a real find: a work of fantastic colors in ten segments that sounds like a ballet score that came out of the same shop as Ravel and Roussel with hints of Russian Romanticism and of Scriabin along the way. Killed by the poisonous Soviet atmosphere of the Zhdanov period, the 14-minute first movement is all that Eller wrote of his second symphony (1947–48) but it’s a knock-out, dramatic, energetic and uneasy with a few calmer lyrical moments, the only other recording a Melodiya LP from 1984. The 23-minute violin concerto (1933–34, rev. 1937 and 1964—Eller was an inveterate reviser!) had a 1999 CD issue on Antes Edition of 1980s Estonian Radio recordings; its genial combination of neo-classical and romantic elements is very appealing. The little six-minute Fantasy is a 1964 orchestration of a 1916 violin-and-piano piece. © 2018 Records International

Le « Sibelius estonien » revient doucement en grâce depuis l’indépendance recouvrée d’un pays dont il fut un étendard sous l’occupation soviétique. On ne le réduit plus à un épigone de Grieg ni à son rôle de professeur de Pärt, quand bien même ce dernier ne tarit pas d’éloges pour un maître doté du sens de la note juste. Violoniste contrarié comme le Finlandais, Heino Eller a laissé pour son instrument un concerto formé d’un unique mouvement de facture relativement classique, gagné ça et là par la « modernité ». On est loin des montagnes russes émotionnelles mais cela n’enlève rien aux qualités de Baiba Skride, premier prix du Concours Reine Elisabeth, qui ne prend pas l’orchestre pour un tapis à piétiner. Profitons ainsi de la Fantaisie en sol mineur, un concerto typiquement nordique où s’éploient de belles phrases romantiques sur une orchestration boisée. Eller fut par ailleurs un continuateur de Wagner et de Ravel dans sa fantastique Légende symphonique, modérément originale. Enfin est donnée la courte Symphonie n° 2 de 1947, guère du goût du régime, jamais jouée avant 2012 dans son intégralité avec, outre son charme « monde d’hier », ses bribes martiales, ses sursauts de cuivre, sa profondeur enjouée et son urgence dignes d’une symphonie de Chostakovitch. © 2019 Classica

L’intégrale de l’oeuvre pour piano, dont Sten Lassmann livrera bientôt le septième et dernier volume chez Toccata, ferait presque oublier que Heino Eller était d’abord violoniste. Baiba Skride nous le rappelle en remettant le concerto de 1934 au goût du jour, vingt ans après la publication de la gravure de Viktor Pikaizen (Antes). Avant-gardiste, la partition du professeur d’Arvo Pärt ? Pas vraiment. L’école estonienne naissante y entretient des relations de bon voisinage avec les Russes (difficile de ne pas penser, entre autres, à Glazounov).

Tantôt austère et dramatique tantôt rythmée ou pleine de bravoure, la pièce, d’un seul tenant, tend vers la rhapsodie. Au fil de ses méandres, la virtuosité assurée de la soliste lettonne garantit une narration aussi soutenue que poétique. Hélas, rien n’y fait : même la direction inspirée d’Olar Elts ne peut hisser l’oeuvre au rang de trésor impérissable. Cela vaut aussi pour la Fantaisie de 1916, moins sombre, où l’apprenti compositeur ne cache pas son admiration pour Sibelius.

Créée en 1923 et révisée quinze ans plus tard, la Légende symphonique repose sur « un sujet mythologique et fantastique » (Eller dixit). Lequel ? Mystère. Le fantôme de Scriabine hante cette page aux dimensions du Poème de l’extase. Le chef fait subtilement scintiller les passages oniriques, et impressionne par sa manière d’habiter les sections plus ténébreuses ou agitées. Superbe voyage au pays des Trolls. Sans doute conscient que son âpreté tragique ne cadrait pas avec les canons du réalisme socialiste, l’Estonien abandonne, au bout d’un seul mouvement, sa Symphonie no 2 (1948). Dommage, à en juger par cette gravure puissante et solidement architecturée, qui élève son auteur au rang d’un Chostakovitch balte tout en intégrant ce qu’il doit (encore !) à Sibelius. © 2019 Diapason

Heino Eller, vous connaissez ? Un Concerto pour violon sombre et tempétueux, que Viktor Pikaïsen joua un temps m’avait tiré l’oreille. Quelle belle écriture, abrupte et soignée à la fois, j’y sentais l’empreinte d’un maître.

Voici que Baiba Skride l’enregistre, archet moins impérieux, mais plus de poésie, d’autant qu’Olari Elts, le nouveau petit génie de la direction balte, lui crée des paysages admirables.

La plus belle œuvre du disque en est le second opus, cette Légende symphonique à l’orchestre onirique, avec ses solos de violon et de violoncelle, ses concerts d’oiseaux tristes, ses horizons lacustres ou sylvestres, vingt-quatre minutes d’un éden orchestral qui serait la continuité des opus les plus magiques de Sibelius, une merveille dans laquelle je ne peux m’empêcher de venir rêver.

Dans les années vingt, Heino Eller fut vraiment l’un des génies de la musique balte, la Deuxième Symphonie plus âpre, plus sèche, datée de 1947 n’a pas la même puissance évocatrice, mais elle témoigne de ce chemin vers la modernité que le compositeur effectua en partie pour ses élèves : avec Eduard Tubin, il fut le père de la musique estonienne, celui qui guidera, entre tant d’autres élèves, Arvo Pärt.

Après cette splendeur de Légende symphonique, Olari Elts serait bien inspiré de nous offrir tout un disque regroupant les poèmes symphoniques de l’entre-deux-guerres : Crépuscule, Aube, Fantômes, Cris dans la nuit, A l’ombre et au soleil, tout comme la Première Symphonie, espèrent sa baguette inspirée. © 2018 ARTAMAG’

Heino Eller est une figure importante de la vie musicale en Estonie, où il a notamment enseigné la composition à Tartu, sa ville natale, et où il a été l’initiateur d’un groupe (au sens du Groupe des Six en France) fédérant divers musiciens du pays tels qu’Eduard Tubin (lequel s’est réfugié en Suède en 1940 et a pris plus tard la nationalité suédoise). Et puis, et c’est un de ses principaux titres de gloire, Heino Eller a été au Conservatoire de Talin le professeur d’Arvo Pärt.

Ses propres œuvres sont de facture assez classique et doivent beaucoup à la fois à Edvard Grieg, à Alexandre Scriabine et à Jean Sibelius, ainsi qu’en témoignent les quatre qui sont exécutées sur ce disque par l’Orchestre national symphonique d’Estonie et la violoniste lettonne Baiba Skride, lauréate du Concours Reine Élisabeth en 2001. La plus intéressante d’entre elles est Légende symphonique (un premier enregistrement mondial). Elle a été écrite en 1923 puis revue en 1938 (Heino Eller a régulièrement revu ses compositions), et a l’aspect d’une puissante fresque musicale, où alternent les passages lyriques, justement à la manière d’Alexandre Scriabine, et les sections enjouées, allant même jusqu’au grotesque—ce qui confère à l’ensemble un réel attrait.

Dans un entretien accordé à Enzo Restagno en 2012, Arvo Pärt a déclaré avoir une « profonde gratitude » pour son professeur de composition, d’autant que cet homme aura toujours eu l’intelligence—le talent—de laisser chacun de ses élèves suivre sa propre voie. Et c’est pourquoi, a-t-il ajouté en pensant à lui et à Lepo Sumera (disparu en 2000, à l’âge de trente ans), ils sont tous si différents les uns des autres. © 2018 Crescendo (France)

Dies ist ein starkes Plädoyer für den estnischen Komponisten Heino Eller. Baiba Skride formt als Solistin ihren Part im Violinkonzert und in der Violinfantasie konturenklar und sehr tonschön aus.

Eller, ein Meister der Orchestrierung, kommt dazu mit der zweiten Sinfonie und der hier erstmals eingespielten Symphonischen Legende mit zweien seiner wohl stärksten Werke zu Wort. Das ist überaus farbkräftige Musik, großformatig in raumgreifenden Panoramen und einem unüberhörbaren Hang zum Romantischen. Olari Elts animiert das estnische Orchester, diese Klangpracht großzügig zu entfalten. © 2019 Fono Forum

Interpretation:
Klangqualität:
Repertoirewert:
Booklet:

Elts versteht es, der Solistin die notwendigen Freiräume zu geben, ohne die Orchestermusiker zu stark in den Hintergrund zu drängen. Ellers fantasievolle, abwechslungsreiche Musik erfährt so eine exzellente Interpretation, die auch klanglich keine Wünsche offenlässt. © 2019 www.klassik.com

Mit seinen sinfonischen Werken hat der estnische Komponist Heino Eller ab 1925 den Nationalstil Estlands geprägt. Nun ist eine CD mit seinen Violinwerken erschienen.

Heino Eller hat als Professor am Konservatorium von Tallin einen der bekannten Komponisten der Moderne ausgebildet: Arvo Pärt. Der 1887 geborene Eller selbst ist mit seinen von der Spätromantik beeinflussten Werken eher weniger bekannt.

Umso verdienstvoller die Leistung des estnischen Dirigenten Olari Elts, der mit dem Estonian National Symphony Orchestra und der Solistin Baiba Skride eine Auswahl aus dem sinfonischen Werk des 1970 in Tallin gestorbenen Heino Eller präsentiert.

Stil

Ellers klangschöne Musik ist der spätromantischen Tonalität verbunden, bezieht aber wie seine erklärten Vorbilder Grieg und Sibelius auch Volksweisen in sein Werk ein. So streift die Violine der lettischen Geigerin Baiba Skride mit lyrischem Ton durch herb-nordische Klanglandschaften.

Im Violinkonzert aber auch in der “Fantasie für Violine und Orchester” wird hörbar, wie gut Heino Eller das Soloinstrument kannte—hat er doch um 1910 in Sankt Petersburg Violine studiert, bevor er später zur Komposition wechselte.

Weltpremiere

In diesen beiden von der Violine dominierten Werken, aber auch in der Sinfonie Nr. 2 und in der “Sinfonischen Legende” kann man Ellers Meisterschaft der Orchestrierung bewundern. Die größte Stärke des Komponisten liegt Arvo Pärt zufolge aber in einer Konzentration auf das Wesentliche.

“Für Heino Eller war es immer wichtig, die eine, die wesentliche Note zu finden. Viel wichtiger, als eine Masse von Tönen zu Papier zu bringen.” Vielleicht ist Ellers sinfonisches Werk deshalb überschaubar geblieben: nur drei Sinfonien, ein Violinkonzert und einige weitere sinfonische Dichtungen sowie Stücke für Streichorchester. Umso wertvoller die vorliegende CD, die Heino Ellers “Sinfonische Legende” sogar in einer Weltpremiere vorstellt. © 2018 kulturradio vom rbb

Sind Grieg und Sibelius die einzigen Vertreter einer nationalen Musik des Nordens? Für viele mag die Aufzählung da schon enden, aber es gibt noch andere Komponisten, die man mit diesen Schlagworten verorten kann. Dazu gehört der Este Heino Eller, der als Komponist und als Lehrer von Pärt, Sumera und Tubin für sein Heimatland prägend war, sowohl während der Unabhängigkeit Anfang des letzten Jahrhunderts als auch unter den Repressalien von Stalins Sowjetunion. Als Beispiel dafür mag sein Werk ‘Heimatmelodie’ (Kodumaine viss) gelten, das in seiner Stellung und Wirkung mit ‘Finlandia’ von Sibelius vergleichbar ist.

Sein Kompositionsstil ist sehr persönlich und so nur annähernd einzugrenzen. Er kombiniert nationale mit modernen Elementen, so dass es ihm gelingt, expressionistische und impressionistische Farben zu mischen. Die vier eingespielten Werke zeigen exemplarisch die orchestralen Wege von Eller. Dabei wird auch deutlich, dass sein Schaffensprozess immer wieder zu Revisionen geführt hat, so dass etwa das Violinkonzert nach einigen Jahren und danach nach knapp drei Jahrzehnten nochmals überarbeitet wurde, woran verschiedene äußere Einflüsse Anteil hatten.

Mit einer einfacheren Gestaltung zeigt die unvollendete Zweite Symphonie eine Seite an Eller, die sonst weniger zu finden ist. Auffallend ist, dass er im Staat der Sänger nur instrumentale Werke geschaffen hat.

Dass diese Musik in der Welt wenig bekannt ist, mag auch daran liegen, dass es immer lokaler Interpreten bedarf, die sich ihr annehmen. Das ‘Estnische Nationale Symphonieorchester’ hat in seinem Landsmann Olari Elts einen weltbekannten und versierten Dirigenten. Es gelingt ihm, analytisch, mikroskopisch detaillierte Darstellungen zu gestalten, die aber immer auch noch mit Spontanität und frischem, lebendigem Leben funkeln. Auch Eller wird durch sein Dirigat und das engagierte und technisch reife Spiel des Orchesters exzellent aufgefaltet, ohne dabei den Fluss des musikalischen Gedankens zu schwächen.

Für das Konzert und die kurze Fantasie wurde mit der aus dem benachbarten Lettland stammenden Baiba Skride eine der großen Solistinnen unserer Zeit gewonnen. Sie serviert die charmante und einfache Fantasie mit der angemessen feinen Eleganz. Das Konzert, übrigens das erste estnische Werk dieser Gattung, dagegen ist mit seiner ungewohnten und nur mit guter Strukturierung gestaltbaren Aussage sowohl eine technische Herausforderung als auch gestalterische Aufgabe. Hier überzeugt sie mit in die Tiefe eindringender Durchleuchtung und natürlich über jeden Zweifel erhabener Technik.

Zusammen mit der technischen Makellosigkeit der Aufnahme ist so ein wunderbares Plädoyer für Heino Eller entstanden, das mit der ‘Symphonischen Legende’ auch eine Ersteinspielung aufweist. © 2018 Pizzicato

Heino Eller (1887–1970) war so etwas wie der Doyen einer professionellen, estnischen Klassikkultur. Zu seinen Schülern zählen keine Geringeren als Eduard Tubin, Arvo Pärt und Lepo Sumera. Noch in St. Petersburg ausgebildet, kann man Ellers praktisch rein instrumentales Schaffen in drei Perioden einteilen. In der frühen (bis 1920) eifert er vor allem dem Vorbild Sibelius nach, aber bereits mit impressionistischen Einflüssen. In der mittleren (1920–1940) versucht er sich an einer Synthese des bisher Erreichten mit dem Expressionismus, unter Beibehaltung der Tonalität; nach 1940 bindet Eller zunehmend estnische Volksmusik mit ein, ohne aber in die Nähe des sozialistischen Realismus zu rücken.

Viele Werke Ellers haben eine lange Geschichte an Umarbeitungen erfahren, so auch das originelle Violinkonzert h-Moll, das bereits 1933/34 geschrieben, dann zurückgezogen und erst 1965 in seiner finalen Fassung uraufgeführt wurde. Das einsätzige, vielgestaltige Werk knüpft an Violinkonzerte nordischer Tradition an, sorgt aber 23 Minuten lang immer wieder für Überraschendes. Die lettische Violinistin Baiba Skride legt sich hier voll ins Zeug, kann sowohl mit den lyrischen wie auch den hochvirtuosen Momenten etwas anfangen und wird dabei von Olari Elts und dem Nationalen Estnischen Symphonieorchester mit reichstem, klaren Klangspektrum, aber der nötigen Zurückhaltung in der Dynamik optimal begleitet. Diesem erstaunlichen Konzert würde man gerne einen Platz im Repertoire gönnen. Die Fantasie für Violine und Orchester ist dann aber nur gewöhnliche Hausmannskost.

Die ursprünglich 1923 entstandene Symphonische Legende, hier als Ersteinspielung, gibt sich etwas zäh: Hier treten zu viele stilistisch heterogene Elemente miteinander in Konkurrenz, die Musiksprache kann sich nicht auf eine klare Linie festlegen und die üppige Instrumentation erinnert eher an zeitgenössische Komponisten wie Franz Schmidt, Joseph Marx oder Josef Suk als an nordische Spätromantiker. Elts versucht aber auch hier sein Bestes, arbeitet die zyklische, allerdings fragile Form und die exquisiten Klangkombinationen gekonnt heraus. Das estnische Orchester kann mit feinen Soli eine überzeugende Visitenkarte abliefern. Anders als Ellers erste und dritte, blieb seine zweite Symphonie (1947) unvollendet, besteht lediglich aus einem Kopfsatz. Hier zeigt sich ein ähnlich nonkonformistischer Geist wie Schostakowitsch, tragisch und lakonisch, der auch mit kleinsten Instrumentaleffekten wirkungsvoll psychologisieren kann.

Die Aufnahme kling direkt und präsent, könnte aber räumlicher sein. Das Booklet erfreut—nur auf Englisch—mit umfassenden Informationen. Heino Ellers Musik kommt vielleicht nicht an die seiner drei oben genannten Meisterschüler heran, ist aber höchst individuell und von nicht zu unterschätzender Bedeutung für die Entwicklung der Musik Estlands. Als Einstieg eignet sich diese CD aber durchaus. © 2018 Klassik heute

Auténtico pionero y figura primordial en la música estonia del siglo XX, maestro de Tubin y Pärt —firmante de unas emotivas palabras en el cuadernillo de esta importante grabación—, Heino Eller fue sobre todo un compositor de música instrumental, algo infrecuente en un país tan vinculado al canto coral. Podría decirse que todo Eller —desde sus primeros pasos musicales en la década de 1910 hasta la última etapa creadora en una república ya ‘sovietizada’— queda representado en las cuatro partituras defendidas con plena solvencia por Elts y sus músicos estonios. La Fantasía para violínes una pieza temprana (1916) no orquestada hasta 1964, con lo que la sabiduría tímbrica del músico se suma a ese aroma nórdico que ya encontrábamos en sus obras coetáneas más conocidas: los poemas sinfónicos Crepúsculoy Amanecer. Que Guido Adler definiera en 1925 a Eller como el “Sibelius estonio” queda patente al poco de la entrada del solista en el Concierto para violín (1933-1934), una composición importante —fue el primero en su género en la música estonia— que, sin embargo, no sería estrenada hasta que Neeme Järvi la rescatara en 1965. Baiba Skride resuelve con solvencia las dificultades de una escritura muy comprometida —Eller, como Sibelius, tenía formación de violinista— en la que cohabitan las ásperas aristas de Prokofiev con la calidez melódica de Rózsa. Aun así, no hace olvidar la lección magistral del ucraniano Pikaizen con Lilje (Antes, 1999). Además de incluir la dramática —e incompleta— Sinfonía nº 2(1947-148), abandonada por su autor tras la campaña antiformalista de Zhdanov, el mayor interés del registro se centra en la primera grabación de la espléndida Leyenda sinfónica, fechada en 1923, revisada en 1938 y no recuperada hasta 2014, que desmiente la imagen de Eller como experto tan sólo en formas breves. © 2019 Scherzo