Anne-Louise Brillon de Jouy, geboren Boyvin Hardencourt leefde in Parijs en Passy van 1744 tot 1824 toen ze in Villers-sur Mer overleed), was klaveciniste en fortepianiste en had het geluk dat Boccherini voor haar 6 Sonates voor pianoforte en viool op. 5 schreef. Ze werd begeleid door de bekende uitstekende violist Pagin. De pianoforte was destijds nog een vrij nieuw instrument en daarom werd in 1769 toen de werken werden gepubliceerd veiligheidshalve ‘fortepiano’ vervangen door ‘klavecimbel’ en werden dus ook de dynamische aanwijzingen geschrapt.

Maar het zijn vooral haar eigen dertien Pianosonates waardoor ze wordt herinnerd. Ze was tenslotte een beroemde en door Boccherini bewonderde persoonlijkheid die in haar salons beroemdheden als Benjamin Franklin ontving en beslist niet typische salonmuziek componeerde, maar voldragen werken die hier voor het eerst volledig op cd verschijnen. 

Ze was ook een vernieuwer en scheef Sonates vol drama, esprit en verbeelding. Ook stelt ze eisen aan de virtuositeit van de vertolker en is ze wars van oppervlakkigheid.

Luister bijvoorbeeld naar het prachtige eerste deel van Pianosonate nr. 6, dat enigszins herinnert aan het tweede deel uit uit het Pianoconcert nr. 4 van Beethoven. Nicolas Horvath weet precies wat hij moet doen om deze werken als cd première de glans en de waarde te verlenen die ze  verdienen. © 2021 Musicalifeiten

Naast haar talent als instrumentalist, componeerde Anne-Louise Brillon de Jouy ook. Ze heeft bijna 90 werken op haar naam staan. Ze schreef voor klavier, maar componeerde ook sonates voor cello, viool of harp, trio’s en vocale muziek. De 13 sonates op deze heel bijzondere wereld première-opname, vertegenwoordigen de complete muziek voor piano solo van deze Parijse componiste, die in haar tijd gevierd en bewonderd werd door o.a. Luigi Boccherini.

Deze sonates introduceerden technische innovaties die meer worden geassocieerd met Czerny en Liszt, en weerspiegelen een glorieus rijke muzikale omgeving, waarin elementen uit de muziek van die tijd met grote verbeeldingskracht en humor werden verwerkt en getransformeerd, en die ons en blik gunnen in het schitterend salon van Madame Brillon.

De Parijse Anne Louise Brillon de Jouy (geboren Boyvin d’Hardancourt (1744-1824) speelde en componeerde voor klavecimbel en pianoforte, en woonde in Passy In 1763 huwde ze met de 22 oudere, Jacques Brillon de Jouy (1722-1787), met wie ze 2 dochters had. Omstreeks 1767 componeerde Luigi Boccherini in Parijs, 6 Sonates voor Pianoforte en Viool op. 5, en droeg ze op aan Anne Louise Boyvin. Ook Johann Schobert, Ernst Eichner en Henri-Joseph Rigel componeerden speciaal voor haar sonates.

“Ze is een van de grootste vrouwelijke speelsters op het klavecimbel in Europa. Deze dame (…) speelt de moeilijkste stukken met grote precisie, smaak en gevoel (…) .Ze componeert ook, en ze was zo gedienstig om verschillende van haar eigen stukken te spelen, zowel op klavecimbel als op pianoforte, begeleid (sic) door de viool van M. Pagin, die in Frankrijk wordt beschouwd als de beste leerling van Tartini”. André Noël Pagin (1723-1799) was de eerste violist van het orkest van de comte de Clermont.

Deze opmerking over haar optreden op de pianoforte is interessant. Toen Boccherini zijn Sonatas op. 5 componeerde, was de pianoforte nl. nog een relatief nieuw instrument, maar Anne Louise Brillon de Jouy inspireerde hem om de klavierpartij specifiek voor het nieuw instrument te schrijven, inclusief dynamische markeringen. Toen Brillon de Jouy haar eigen sonates in de jaren ’60 en ’70 componeerde, was het klavecimbel immers nog steeds het dominant klavierinstrument.

In 1777 componeerde ze de “Marche des insurgents” (March of the Insurgents) om de Amerikaanse overwinning (Slag bij Saratoga) tijdens de Amerikaanse Revolutionaire Oorlog te vieren en ze raakte bevriend met Benjamin Franklin (foto), met wie ze uitvoerig correspondeerde. Ze had Franklin leren kennen tijdens en na zijn verblijf in Passy tijdens de Amerikaanse Revolutie. Benjamin Franklin (1705-1790), de medeopsteller van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring (1776) en de Amerikaanse grondwet, woonde nl. tussen 1777 en 1785 in Parijs. Anne Louise Brillon de Jouy overleed in Villers-sur-Mer, Calvados, 79 jaar oud.

“Brillon de Jouy was een van de belangrijkste vrouwelijke klaviervirtuozen uit de Franse periode vóór de revolutie. Tijdens de turbulente jaren van de Franse Revolutie bleef ze onopvallend om te overleven als lid van de aristocratie, maar zelfs daarvoor koos ze ervoor om haar muziek niet te publiceren ondanks haar bekendheid in muzikale kringen, omdat het in die tijd als oneervol werd beschouwd voor leden van de elite, om hun muziek te laten publiceren. Als gevolg hiervan is haar muziek totaal vergeten. Haar muziek is nochtans verbazingwekkend levendig en verfrissend en technisch virtuoos. Uiterlijk werd ze wereldberoemd door het portret in het musée du Louvre in Parijs, dat Fragonard (1732-1806) rond 1769, van haar schilderde.

“Het is jammer voor Brillon dat de Franse Revolutie plaatsvond, anders was ze echt de Franse Mozart geworden”, zo vertelt Nicolas Horvath. “Ze componeerde alleen voor haar eigen salon, en de bekendste mensen kwamen uit heel Europa naar haar luisteren. In tegenstelling tot wat vele anderen geloven, laat dit album zien dat salonmuziek niet licht of oppervlakkig was, maar eerder een muzikaal laboratorium, dat sterk geïnspireerd was door de nieuwste opera-creaties. Van de stukken die hier zijn opgenomen, ben ik vooral dol op het eerste deel van de 6de sonate, dat me zo sterk doet denken aan het tweede deel van het 4de Pianoconcerto van Beethoven. Ook het vermelden waard is het eerste deel van de 8ste sonate met zijn nogal vreemde begin, dat decennia later zou worden ontwikkeld door een andere Franse vrouwelijke componiste Helene de Montgeroult (1764-1836), wiens muziek ik ook binnenkort zal opnemen en uitbrengen.” Om naar uit te zien.

Nicolas Horvath (°1977) begon zijn muziekstudie aan Académie de Musique et de Théâtre Prince Rainier III in Monaco en maakte al snel indruk op een aantal artiesten die zijn mentor zouden worden. Op 16-jarige leeftijd trok hij de aandacht van de Amerikaanse dirigent Lawrence Foster voor hij in contact kwam met vooraanstaande internationale pianisten, zoals de bekende Liszt-specialist, Leslie Howard, Gabriel Tacchino, Philippe Entremont en Éric Heidsieck. Nicolas Horvath heeft talloze prijzen gewonnen, waaronder de eerste prijs op zowel de Scriabin als de Luigi Nono Internationale Wedstrijden.

Hij staat bekend om het spelen van concerten van ongewone duur, soms langer dan twaalf uur, zoals de 15 Klavierstücke van Karlheinz Stockhausen en de nachtelijke uitvoering van de complete pianomuziek van Erik Satie in Parijs voor een cumulatief publiek van 14.000 mensen. In 2019 speelde hij samen met Philip Glass op dezelfde locatie een programma gewijd aan de pianomuziek van Glass. © 2021 Stretto

The interpretation and sincere commitment of Nicolas Horvath contributes much to the beauty of this disc. A delicate touch, full of elegance, subtle phrasing and above all, a crystalline sound produced throughout… © 2021 Utmisol

Her [Brillon de Jouy] piano music is full of technical innovations worthy of Czerny and Liszt! And Nicolas Horvath has planned to continue this series devoted to forgotten French women composers. We can’t wait! © 2021 Réforme

I was not expecting much when I popped the first of two CDs into the player but was pleased to encounter a series of exquisite musical vignettes expressing a wide range of emotions and ideas. The false stereotype that women composers of the past produced pale imitations of masterworks composed by men never seemed to have reached or influenced her. The sonatas have all the charm and personality of works by Rameau and Couperin (think Pièces de Clavecin as performed by the insightful young Finnish pianist Juho Pohjonen), but stand firmly on their own merits. Or consider a comparison with Father Antonio Soler (1729-1783) whose one-movement sonatas, in aggregate, embrace a world of musical thoughts.

Performing on a Model D Steinway piano rather than a historically correct instrument of inferior sonority, Horvath clearly enjoys de Jouy’s work, and delivers readings which are spirited and lyrical, playful and reflective, easing into the minor mode (in which most of the sonatas were composed) as though at the daybreak of Romanticism. In this particular recording, I was struck by the clarity of sound, which made it easier to hear the evenness and responsiveness of Horvath’s touch © 2021 Fanfare

With his light touch and, at times, quick tempos, Nicolas Horvath knows how to plunge us into pre-Revolution Paris. Works to be rediscovered. © 2021 Classica

Horvath is known to me from his Satie recordings, but he has recorded music by a number of composers. This effort is superb. He handles all of Brillon’s bravura and innovative writing with subtle finesse and suitable energy. Brillon’s music has finally been published, so you may add a wonderful new sonata to your repertoire—or to your library. © 2021 American Record Guide Read complete review on American Record Guide

A Parisian keyboardist who hosted a salon, Madame Brillon knew Benjamin Franklin and wrote flashy if lightweight two-movement sonatas. © 2021 La Folia

The pianist Nicolas Horvath brings to light the music of Anne-Louise Brillon de Jouy, hitherto unpublished. A delightful encounter with a refined artist and a woman of spirit. © 2021 La Croix

Nicolas Horvath’s performance is light, fluid and impresses with unaffected simplicity, which is especially beneficial to the slow movements. The recording crew has provided a direct and relatively dry piano sound, which is appropriate for this repertoire. © 2021 Pizzicato Read complete review

The lively tempi taken by Horvath, his choice of a luminous Steinway and a brilliant sound, magnified by a sound that seems as close as possible to the instrument, only reinforce this feeling of necessary rediscovery © 2021 Le Figaro

Thanks to [Nicolas Horvath] for this (re)discovery © 2021 Francis Benoît Cousté

…it is always a joy to discover new scores, especially when they are performed with such committed interpretation… This disc, thoughtful and audacious, will please the curious and music lovers alike. © 2021 Bertrand Ferrier

L’intérêt de ces compositions réside dans le fait qu’elles sont un témoignage tout à fait intéressant de la littérature pianistique en France de cette époque. On peut comparer l’écriture d’Anne-Louise Brillon de Jouy à celle de son quasi contemporain Hyacinthe Jadin, où l’on tente de s’échapper de la forme classique pour aller vers autre chose, de développer la forme sonate et s’en émanciper. Ces sonates sont en deux mouvements, (là encore, on s’échappe du modèle en quatre mouvements suivi par l’époque classique). L’écriture utilise souvent le principe d’une mélodie à la main droite, accompagnée par des basses d’Alberti.

L’interprétation et l’investissement sincère de Nicolas Horvath participe pour beaucoup à la beauté de ce disque. Touché délicat et plein d’élégance, un phrasé subtil, et surtout un rendu sonore cristallin nous font oublier souvent les petites faiblesses de ces pages: on oubliera volontiers la sonate en la mineur pour s’intéresser par exemple à la neuvième, beaucoup plus consistante au niveau de son langage et de sa construction. D’une manière générale, les sonates du second cd de cet album sont d’une écriture plus variée, avec une utilisation de la basse d’Alberti moins systématique (début de la sonate numéro 6), et des modulations plus osées et moins convenues (dernier mouvement de la sonate numéro 9).

Saluons le parcours discographique et singulier de Nicolas Horvath, qui n’hésite pas à faire découvrir des compositeurs peu connus ( nous attendons avec curiosité son dernier disque sur la compositrice Hélène de Montgeroult).

Technique: très belle prise de son. © 2021 Utmisol

Le pianiste Nicolas Horvath veut rendre hommage à des compositrices oubliées de l’histoire de la musique, comme Anne-Louise Brillon de Jouy.

Grande injustice dans l’histoire de la musique que l’oubli de nombreuses et talentueuses compositrices ! Heureusement, des artistes tentent de réparer cette iniquité. Ainsi, le pianiste Nicolas Horvath, découvreur insatiable de raretés (on lui doit un album Debussy inconnu), a publié en avril 2021 un double album consacré à Anne-Louise Brillon de Jouy, pianiste et compositrice qui a vécu à la fin du XVIIIe siècle (1744-1824), une période riche en découvertes et explorations. Elle fut intime avec Benjamin Franklin et admirée par le compositeur Luigi Boccherini. Sa musique pour piano fourmille d’innovations techniques dignes de Czerny et Liszt ! Et Nicolas Horvath a prévu de poursuivre cette série consacrée aux compositrices françaises oubliées. On a hâte ! © 2021 Réforme

Claveciniste et compositrice, Anne-Louise Brillon de Jouy tient, dans les dernières années de l’Ancien Régime, un salon très prisé fréquenté notamment par Boccherini, qui lui dédie en 1869 ses Sonates pour pianoforte et violon Op.5 (G.25-50). Johann Christian Bach, qui lui a envoyé de Londres un pianoforte Zumpe, la qualifie en 1770, dans une lettre en français, de « grande joueuse de clavecin ». La même année, Charles Burney dîne chez elle à Passy, l’entend jouer et juge qu’elle « n’a pas usurpé sa réputation de musicienne ». En 1777, elle noue avec Benjamin Franklin une relation d’amitié amoureuse puis compose une Marche des insurgents célébrant la victoire des Américains sur les Anglais à Saratoga.

Parmi ses œuvres, trois recueils manuscrits de quinze, dix et douze sonates pour le clavecin ou le pianoforte avec accompagnement de violin. Dans le troisième (vers 1775-1783), enregistré ici avec son unique sonate expressément pour piano seul, en la mineur =, le violin est ad libitum. Ces trize sonates sont toutes saud une, en deux mouvements. Elles ne relèvent pas de la musique virtuose, et plus de la moitié des mouvements sont en mineur. On y retrouve souvent l’émotion d’un Johan Schobert ou d’un Johan Gottfried Eckard, Allemands fixés à Paris dans les années 1760. Par son toucher léger et ses tempos parfois rapides, Nicolas Horvath sait nous plonger dans le Paris d’avant la Révolution. Des ouvrages à redécouvrir. © 2021 Classica

Christine de Pas, première biographe d’Anne-Louise Brillon de Jouy (1744-1824), rappelle dans « Madame Brillon en son temps », une des notices du livret, ce mot désolé d’Élisabeth Vigée Lebrun, ( faut- il dire le ou la peintre tant, significativement, la langue hésite sur le genre), qui peignit tant de portraits de belles dames, dont Marie-Antoinette :

« Les femmes régnaient alors, la Révolution les a détrônées. »

Nostalgie certes d’une fidèle de l’Ancien Régime monarchique dont nous devons rappeler le nombre de salons où régnaient des femmes, souvent savantes, philosophes, politiques, qui furent des foyers intellectuels où se forgea une Révolution ingrate aux femmes : en effet, malgré le droit de divorce qu’elle leur accorda, avec des figures féminines héroïques et grandioses qui payèrent sur l’échafaud leur tribut révolutionnaire, la Révolution n’aura pas émancipé les femmes, les écartant même, grammaticalement, dénoncent —abusivement— les féministes, de la Déclaration universelle des Droits de l’Homme, en réalité terme neutre et générique qui signifie ‘être humain’, incluant donc tous les sexes, renommée aujourd’hui « Droits humains ». Plus sérieusement, plus grave que cette discutable querelle de langue inclusive, la Révolution dénie aux femmes le droit de vote.

Sans en être la reine, sans doute, Anne-Louise Brillon de Jouy (1744-1824) en fut l’une, régnant et rayonnant par son salon, l’un des rares où la musique était souveraine. De sa touche rapide et nerveuse, qui tient d’un Rubens baroque allégé par le rococo de Tiepolo, Fragonard en brosse un portrait : sur fond sombre, un frais visage aux joues et souriantes lèvres de rose, si prisées en son temps, de trois quarts, un ravissant minois aux yeux rieurs émerge, en biais, d’une écumeuse collerette à la mode fin XVIe siècle revue par le XVIIIe galant, Watteau en ayant éternisé les fraises autour du cou. Ce portrait respire le bonheur, dont ces yeux complices nous font témoin. C’est presque une gracieuse illustration de la culture du plaisir de vivre de ce temps que regrettait Talleyrand qui, comme elle, entre deux siècles, traversa plusieurs régimes : Monarchie, Révolution, Directoire, Empire, Restauration. Deux époques en somme, dont sa musique, du moins celle de ce disque, treize sonates pour piano solo, pourtant composée entre 1760 et 1770, témoigne : musique bien de son époque, mais avec des frémissements du futur, compositrice sensible à l’air du temps, mais attentive, et intuitive de l’avenir, d’une fraîche légèreté qui ne peut que nous évoquer Mozart, avec à l’horizon déjà romantique, une ombre de Beethoven, puisqu’on ne compare jamais, rétrospectivement, qu’avec des références accessibles, avec une écoute en surplomb historique contemporain de cette musique du passé.

À preuve, le Cantabile, premier mouvement de la Sonate N°6 en ré mineur, (D minor dans cette regrettable mode de la nomenclature musicale anglo-saxonne pour cette musique française au langage et bagage venus d’Italie). C’est la première du deuxième Cd, qui s’amorce, comme d’autres, par des ornements, trilles, appoggiatures (notes d’appui) du motif, de brefs festons festifs, de légers rubans joyeux, des aigus aériens à la main droite, démentis soudain par la main gauche qui se met à scander dans le grave une sorte de glas funèbre, qui se résoudra en notes obstinées obsessionnelles, teintées de mélancolie (CD II, plage 1).

L’on rend grâce à Nicolas Horvath, qui joue sur un piano moderne, de ne pas forcer le trait rétrospectif beethovénien en gardant une touche d’une légèreté digne du pianoforte originel que la compositrice, férue de modernité, délaissant le clavecin dépassé, avait fait venir d’Angleterre. Il fait ressortir tout le côté capricant parfois de cette musique malicieuse, fantaisiste, virtuose, pleine d’effets, de surprises rythmiques et harmoniques. On ne doit pas oublier qu’elle était destinée à un salon, assurément connaisseur auquel la maîtresse de maison faisait la grâce de son esprit, exprimé en musique, se mettant et s’exposant en scène devant un public choisi pas forcément tendre, où se pressaient pas moins que Luigi Boccherini et son empressé très proche ami Benjamin Franklin. Mais il faut se défaire de l’anachronique idée, trop répétée et regrettée, d’un confinement musical dans le champ clos d’un salon : le salon était alors le cadre général de la musique, forcément de chambre, synonyme de salon. Le piano ne gagnera les grandes salles de concert qu’au siècle suivant bien entré, avec l’avènement es pianistes vedettes, les grandes salles étant alors destinées à la musique orchestrale et les opéras. Imaginons quel frisson de fièvre pour les invités à l’écoute de cette déjà fantastique chevauchée, cette course à l’abîme sous les doigts d’une élégante hôtesse, mouvement mouvementé que propose la plage 9 !
C’est à Nicolas Horvath, connu pour ses interprétations de musique contemporaines, de Satie à Phil Glass, que l’on doit la restauration des partitions et la résurrection de cette compositrice à laquelle il se voue et dévoue, m’avouant, une proche suite à ce double CD. Cette musique, qu’il édite aujourd’hui, était restée inédite jusqu’à lui. Mais je ne suis pas sûr que la cause en soit, comme on l’avance dans le livret, à l’inconvenance qu’il y aurait eu, pour une femme du monde à se faire publier. Je pense plutôt à l’inutilité économique, pour une femme riche, d’une telle démarche strictement commerciale, vitale pour les musiciens professionnels sans mécène, comme le pauvre Mozart venu à Paris avec sa mère, dans l’espoir de faire imprimer, à bon marché, des sonates sur le moule de celles d’un compositeur rival qui avaient du succès à Mannheim, rêvant de les vendre pour survivre. Sans compter la mondaine Élisabeth Vigée Lebrun qui faisait payer des fortunes ses tableaux dans toute l’Europe, et des écrivaines prolifiques (Madame Riccoboni, Madame de Genlis, Manon Roland qui paya de sa vie son engagement, etc, et à Venise autant de femmes que d’hommes écrivains) une musicienne contemporaine, l’italo-écossaise Sophia Corri Dussek (1775-1845), célèbre comme chanteuse (accompagnée par Haydn), devenue veuve, sans emploi, doit composer pour harpe ou piano, même jusqu’en en France en 1812 pour subsister avec sa famille.

Anne-Louise Brillon a la fortune de son mari, son public, son salon où se produire, ses deux filles chanteuses Cunégonde, sûrement clin d’œil à Voltaire, et Aldégonde sans doute à la mode gothique du faux Ossian. Elle peut laisser dormir ses quelques quatre-vingt-dix œuvres dont elle n’a pas besoin pour vivre. Imputons son oubli plutôt à la culture machiste dominante, qui a sacrifié les Fanny Mendelssohn, Clara Schumann, Alma Mahler à leurs illustres frère ou époux, complices. Nous redécouvrons à peine Nadia et Lilli Boulanger, Cécile Chaminade, Henriette Renié, etc Saluons donc cette redécouverte que nous offre Nicolas Horvath. On admirera, pour finir, la fouge, jamais confuse, de l’Andante un poco allegro de la Sonate XI en ré mineur, tout fleuri de grappes d’appoggiatures, de trilles comme des battements d’ailes d’oiseaux, et semé de rafales de triolets (plage 11). © 2021 Les Chroniques de Benito Pelegrín

Il n’est pas banal de sortir de l’oubli un vrai talent de femme compositrice. Anne-Louise Brillon de Jouy en est indéniablement, qui dans ses sonates pour pianoforte, montre une incontestable inventivité créatrice. Pour ce qui est une première au disque, le pianiste protée Nicolas Horvath se fait une joie de nous le faire découvrir.

La biographie d’Anne-Louise Brillon de Jouy (1744-1824) ne manque pas de panache : issue d’un milieu raffiné pratiquant les arts, elle épouse un de ses voisins, Jacques Brillon de Jouy, de 22 ans son aîné. Peinture et musique vont occuper une place essentielle chez le couple. Très vite, Anne-Louise tient salon chez elle où se presse la société intellectuelle, musiciens, dont le celliste Luigi Boccherini, et hommes politiques, comme un certain Benjamin Franklin, autre voisin du faubourg de Passy, avec lequel elle se lie d’amitié. Elle sera peinte par Fragonard dont la toile révèle une bien jolie figure. Excellente claveciniste, elle s’adonne très jeune à la composition et laissera quelques 90 œuvres instrumentales et de musique de chambre. Elles seront jouées dans le cadre privé de son salon. Selon la pratique de l’époque, elles ne seront jamais publiées, une femme de son rang ne devant pas rendre publique sa musique. La Révolution mettra un terme à ces pratiques de musique dans l’intimisme de sa demeure. Mais sa passion demeurera intacte, et Anne-Louise traversera l’Empire et la Restauration sans encombre, partagée entre Paris et sa propriété en Normandie.

Sa production pour le clavier, ici révélée, laisse percevoir un réel talent. Une « musique surprenante, pleine de vie, de drame, rafraîchissante et d’une virtuosité éblouissante », souligne Nicolas Horvath. Composées dans les années 1760/1770, les treize sonates pour le pianoforte sont en deux mouvements, selon le modèle italien, et brèves, entre 6 et 14 minutes chacune. Elles montrent une indéniable facilité d’inspiration et suffisamment de diversité pour éviter toute monotonie. Elles revêtent une certaine ‘modernité’ pour l’époque dans leurs contrastes, alliant l’art de la mélodie à une inaltérable énergie dans des mouvements généralement de rythme soutenu. Surtout, la musicienne sera toujours à la pointe du progrès, comme le fait de jouer le tout nouveau pianoforte dont elle dote son salon de musique. Ces sonates de clavier introduisent de nombreuses innovations techniques qui rapprochent Anne-Louise Brillon de Jouy de musiciens comme Czerny et même Liszt. Tels le croisement de mains, l’écriture en mains alternées, les notes répétées à un tempo très rapide ou encore la déclinaison d’un même motif en divers traits dissemblables et non à l’identique. Les traits originaux pullulent au fil de ces pièces dont l’intérêt est toujours renouvelé.

Ainsi en est-il, entre autres, de la forme du rondo à variations comme dans le second mouvement de la sonate N°2 en Si bémol majeur extrêmement ouvragé. La sonate N°4 en Sol mineur, la plus courte de la série, voit se succéder un poignant Andante con espressione logé dans le registre aigu du piano et un bref rondo fluide de facture avenante. La sonate N°6 en Ré mineur s’ouvre par un mouvement titré Cantabile, de type fantaisie, qui se poursuit en un air lent très chantant, élégiaque sur une main gauche modulant à l’identique, d’inspiration presque beethovénienne. Son second mouvement contraste, décidé. La septième sonate en Si bémol majeur, qui est la seule à posséder trois mouvements, débute en fanfare par une sorte de marche d’une folle virtuosité. Suit un Andante presque mozartien, extrêmement chantant à la main droite, nanti de moult appogiatures. Le Presto final est proche de l’opéra bouffe dans son impétuosité et ses répétitions de plus en plus rapides. La sonate N°10 en Sol mineur offre un Allegro dont l’énergie s’accumule dans une allure très soutenue à partir de brefs motifs contrastants comme le ferait Schubert, puis un Moderato qui poursuit pareil discours en le domptant quelque peu cependant. La sonate N°11 en Ré mineur, la plus développée puisque dépassant les 14 minutes, oppose un Andante un poco Allegro vif doté de moult ornementations, dont la faconde semble ne pas devoir se tarir au fil de sortes de couplets agréables, et un Rondeau déployant pareille inventivité avec une étonnante habileté à brouiller les pistes dans le système des variations, dont certaines presque cocasses.

Nicolas Horvath, pianiste combien éclectique et homme de défis tant au concert, comme lors de son intégrale Philip Glass à la Philharmonie de Paris, qu’au disque, telles ses intégrales Glass et Satie, a toujours recherché l’inédit. Pour célébrer cette musique d‘une étonnante variété, il use d’un toucher léger et preste, visant à s’approcher au mieux de la manière de jouer le pianoforte à l’époque du XVIIIème. Bien que sur un Steinway moderne, le résultat est indéniablement convaincant eu égard au naturel du geste, au souci de la couleur et à l’accent mis sur les contrastes pour plus de vitalité. Il va sans dire que sont assimilées toutes les difficultés techniques que cèlent ces pièces. Ce que la prise de son studio met en valeur par son acoustique mate, recréant l’ambiance intimiste d’un salon. © 2021 ON-mag.fr

Claveciniste et compositrice, Anne-Louise Brillon de Jouy (1744-1824) tient à la fin de l’Ancien régime un salon très prisé, fréquenté notamment par Luigi Boccherini, qui lui dédie en 1769 ses Sonates pour pianoforte et violon opus 5 (G.25-30). Johann Christian Bach, qui lui a envoyé de Londres un pianoforte Zumpe, la qualifie en 1770 dans une lettre en français de « grande Joueuse de Clavecin ». La même  année, l’historien de la musique Charles Burney dîne chez elle à Passy, l’entend jouer et juge qu’elle « n’a pas usurpé sa réputation de musicienne ». Elle noue en 1777 avec Benjamin Franklin une relation d’amitié amoureuse puis compose une Marche des Insurgents célébrant la victoire des Américains sur les Britanniques à Saratoga. Parmi ses œuvres, trois recueils manuscrits de respectivement 15, 10 et 12 « Sonates pour le clavecin ou le pianoforte avec accompagnement de violon ». Dans le troisième (vers 1775-1783), enregistré ici avec l’unique sonate d’Anne-Louise expressément pour piano seul, le violon est ad libitum. Ces treize sonates sont toutes sauf une en deux mouvements. Ce n’est pas de la musique virtuose, plus de la moitié des mouvements sont en mineur, on retrouve  souvent l’émotion d’un Johann Schobert ou d’un Johann Gottfried Eckard, Allemands fixés à Paris dans les années 1760. Par son toucher léger et ses tempos parfois  rapides, Nicolas Horwath sait nous plonger dans le Paris d’avant la Révolution. On là typiquement des ouvrages à redécouvrir. Et qui connaissait déjà Madame Brillon de Jouy ? © 2021 Musikzen

Son : 8,5 Livret : 10 Répertoire : 8 Interprétation : 9

Premières gravures mondiales pour Anne-Louise Brillon de Jouy, compositrice du XVIIIe siècle

Cet album consacré à des sonates de la compositrice Anne-Louise Brillon de Jouy est à saluer pour la remarquable présentation documentaire qui l’accompagne. Au-delà de l’anglais, la notice est rédigée en français, apportant ainsi au public francophone une connaissance inespérée sur une musicienne au sujet de laquelle on cherche vainement des informations dans les dictionnaires de musique. Vu la qualité des textes, il convient de nommer leurs auteurs. Aliette de Laleu, journaliste spécialisée qui tient une chronique hebdomadaire sur France Musique depuis 2016, s’attache à la biographie de la compositrice. Deborah Hayes, professeur émérite de musicologie qui a enseigné au Colorado et a publié des études sur des musiciennes du XVIIIe siècle, et Nicolas Horvath, l’interprète, se penchent sur les manuscrits des œuvres et la présentation de celles-ci. Un troisième texte replace Anne-Louise dans son époque ; il est signé par Christine de Pas, auteur de plusieurs ouvrages dont Madame de Brisson et son salon, une musicienne des Lumières, intime de Benjamin Franklin, paru aux éditions du Petit Page en 2014. Première biographie de la compositrice, cette étude a ouvert la porte à une connaissance approfondie d’une personnalité attachante, ainsi qu’à son œuvre et à son action culturelle.

Nous laisserons au mélomane le plaisir d’aller à la rencontre de ces informations qui sont exemplaires dans la mesure où l’étendue de leur vision apporte l’essentiel de ce qu’il faut savoir pour apprécier ce projet original. A cet égard, le label Grand Piano signe un travail pédagogique de grande qualité. Nous nous contenterons donc d’un résumé pour situer Anne-Louise Boyvin d’Hardancourt, née à Paris, qui épouse Jacques Brillon de Jouy, son aîné de 22 ans. Bientôt, la jeune femme ouvre à Passy un salon qui attire les beaux esprits artistiques et intellectuels du temps. Parmi eux, on trouve le violoniste Jean-Pierre Pagin, élève de Tartini, et Luigi Boccherini, qui dédiera à l’hôtesse ses Sonates pour clavier accompagné op. 5 lors de son séjour parisien en 1768. Anne-Louise est une virtuose du clavecin, elle accompagne ses invités avec son instrument ; elle fait aussi l’acquisition d’un pianoforte. Elle compose mais n’est pas publiée, caractéristique d’une époque où la création féminine demeure dans le domaine privé. Elle laisse toutefois plusieurs dizaines de pages de musique de chambre, pour le clavier ou des pièces vocales. Le couple Brillon de Jouy a deux filles, elles aussi musiciennes, plus spécifiquement vouées au chant. Comme le souligne Aliette de Laleu, elles ont sans doute été des interprètes du salon familial. La Révolution éclate lorsqu’Anne-Louise atteint l’âge de 45 ans. En cette période dramatique, on tourne la page des salons. Désormais, non sans quelques malheurs, elle vivra entre Paris et le château de son gendre, à Villers en Normandie. Elle connaîtra l’Empire et la Restauration, mais sa période liée à la culture appartient à la deuxième moitié du XVIIIe siècle. Ce résumé serait incomplet s’il ne faisait pas état de l’amitié qui a uni Anne-Louise à Benjamin Franklin (1706-1790), l’inventeur du paratonnerre, mais surtout l’un des signataires de la déclaration d’indépendance des Etats-Unis (il n’en a pas été Président, contrairement à ce qu’écrit Aliette de Laleu). Pendant la Révolution américaine, Franklin est ambassadeur-négociateur en France et séjourne de 1777 à 1785 dans la maison voisine de celle des Brillon de Jouy, l’Hôtel Valentinois à Passy. Une amitié solide, dont atteste une correspondance, va naître entre la musicienne et le diplomate. On lira la description que fait Christine de Pas de visites communes au « magnétiseur » Franz Anton Mesmer, que Gluck, Haydn ou Léopold Mozart ont fréquenté lorsqu’il était à Vienne, ou aux porcelaines de Sèvres.

La quatrième de couverture de la notice propose un portrait d’Anne-Louise Brillon de Jouy qui fait partie des collections du Louvre et qui semble dater de 1769. La gracieuse et charmante jeune femme de 25 ans est immortalisée par Jean-Honoré Fragonard (1732-1806). On ne voit pas cette peinture à l’huile dans sa totalité, hélas. En réalité Anne-Louise, visage radieux légèrement penché de côté, est devant un cahier de musique, sans doute déposé sur un instrument ; ce bas de toile n’est pas reproduit. Mais les traits délicats sont lumineux et l’attitude pleine de noble finesse. Cette œuvre raffinée a longtemps été nommée « L’Etude » jusqu’à sa récente identification. Elle a le mérite de donner une présence chaleureuse à cette attachante compositrice dont la musique correspond à la fraîche beauté.

Le programme de ces deux CD est composé de treize sonates, toutes situées, au niveau de leur écriture, entre 1760 et 1770, montrant ainsi la précocité du talent d’une jeune femme autour de la plénitude de sa vingtième année. La première, en la mineur, pour clavier seul, est sans doute destinée à la musicienne elle-même dans son salon. Deborah Hayes et Nicolas Horvath estiment qu’elle doit être plus ancienne que les autres ici enregistrées en raison d’harmonies plus rudimentaires et de mélodies moins soignées dans les deux courts mouvements aux octaves variées. La séduction est toutefois présente. Séduction qui va prendre corps dans les douze sonates du Troisième recueil pour le pianoforte avec un accompagnement de violon ad libitum. Ici, sur piano moderne, un Steinway, la partie de violon ne se justifie pas. Nous n’entrerons pas dans le détail de chacune de ces pages élégantes, délicates, raffinées et imaginatives. Laissons un instant la parole aux signataires de la présentation : Toutes les sonates de ce disque sauf la n° 7 obéissent au nouveau modèle italien de l’époque et s’articulent en deux mouvements, lesquels sont généralement dans la même tonalité mais de tempo et de caractère contrastants. […] Par leur contenu, ces sonates reflètent un environnement musical d’une grande richesse. […] Avec imagination et esprit, la compositrice incorpore et transforme des éléments parmi les plus modernes de la musique instrumentale et vocale de son époque, y compris de l’opéra, autant du genre sérieux que comique.

Cette première mondiale s’imposait. L’écoute se révèle des plus intéressantes car on découvre de réelles qualités mélodiques et des subtilités de nuances qui animent les couleurs et les rythmes, qui sont de danses dans certains seconds mouvements. Anne-Louise Brillon du Jouy a le sens de l’intimité comme de la virtuosité, de la retenue comme de la vivacité, et certains accents rappellent un charme mozartien bienvenu. On a affaire à une artiste douée qui fait preuve, selon son inspiration, de force ou de délicatesse, dans des climats qui peuvent se révéler rêveurs ou énigmatiques, mais aussi de caractère émotionnel, voire même douloureux. C’est en tout cas un éventail représentatif dont l’audition exerce une satisfaction comparable à celle que l’on éprouve au coin du feu, au cœur d’un rassurant climat poétique.

Il faut préciser que Nicolas Horvath sert ces pages avec l’esprit qui leur convient. Ce pianiste, né à Monaco en 1977, fait ses études à l’Académie de musique Prince Rainier III avant d’être remarqué par le chef d’orchestre Lawrence Foster, ce qui lui permet de participer pendant trois étés au Festival d’Aspen au Colorado. En 1998, il est à l’Ecole Normale de Musique de Paris où il poursuit sa formation, notamment avec Bruno Leonardo Gelber. Titulaire de plusieurs concours internationaux, Horvath reçoit le soutien et les conseils de Gabriel Tacchino, Philippe Entremont ou Leslie Howard. Attiré par la musique de notre temps, comme celle de Régis Campo, Moondog ou Valentin Silvestrov, Nicolas Horvath est titulaire chez Grand Piano d’une discographie qui sort des sentiers battus : Carl Czerny, Jan Rääts, pages rares de Debussy, Christus de Liszt, version piano, et les œuvres complètes de Philip Glass et Erik Satie, auxquels il a consacré d’incroyables concerts-marathon. Son intérêt pour Anne-Louise Brillon de Jouy n’est pas le premier qu’il dévoile pour les compositrices : Germaine Tailleferre et Hélène de Montgeroult en ont déjà bénéficié. Le présent album révèle une musicienne entre deux siècles qui mérite bien la résurrection qui lui est offerte. L’enregistrement a été réalisé du 12 au 23 octobre 2020 en Seine et Marne, à Misy-sur-Yonne, au studio La Fabrique des Rêves, lieu que le pianiste a déjà investi pour d’autres gravures. L’appellation laisse en tout cas… rêveur ! © 2021 Crescendo

A la redécouverte d’Anne Louise Boyvin d’Hardancourt Brillon de Jouy : derrière ce nom à rallonge se cache une compositrice inconnue, qui tenait l’un des salons les mieux fréquentés du XVIIIème siècle, mais dont les oeuvres ne furent, d’après le pianiste Nicolas Horvath, jamais publiées. Qu’à cela ne tienne : l’artiste s’est donc attaqué à l’exploration de son passionnant répertoire pour clavier (et accompagnement "ad libitum", accompagnement qui n’est pas présenté ici), qui évoque tantôt Mozart, tantôt Beethoven, mais jamais sans une touche personnelle d’espièglerie.

La Sonate en la mineur, qui ouvre le disque - comme, plus loin, la Sonate n°4 en do mineur issue du troisième recueil - s’illustre par une économie de moyens apparente (la main gauche est souvent cantonnée à de simples accords répétés, accompagnant le thème à la main droite) qui permet en fait une riche palette expressive. La mélodie, en elle-même plutôt sobre, qui s’esquisse à la main droite est chargée d’ornements (gammes, octaves) qui la complexifient et en renforcent la mélancolie languissante. Sans chercher à embrasser un jeu historiquement informé, le pianiste Nicolas Horvath choisit plutôt de mettre en avant ce caractère mélancolique en usant de la pédale à l’envi, et en renforçant l’aspect tourmenté de l’écriture par des changements de nuances très prononcés, voire de légers accelerando. Des effets qui donnent aux passages les plus agités, comme la deuxième section du deuxième mouvement, une apparence de chevauchée fantastique.

Les deux sonates qui suivent, extraites du troisième recueil de la compositrice, sont de facture moins surprenante. Le thème initial de la Sonate n°1 en do mineur évoque celui du Rondo de la Pathétique de Beethoven, les répétitions de motifs à l’identique sont fréquentes ; les deux mouvements de la Sonate n°2 en si bémol majeur sont composés d’un grand nombre de variations articulées autour d’un seul thème assez simpliste, où la main gauche est cantonnée à un accompagnement assez répétitif, tandis que la main droite exécute des mouvements plus ou moins virtuoses. Mais si la deuxième sonate demeure centrée sur un caractère plaisant et poliment joyeux, certains effets de la Sonate n°1 contribuent à maintenir une atmosphère tendue, et c’est là que réside l’intérêt de l’écriture de Brillon de Jouy : octaves brisées à la main gauche, modulations surprenantes qui viennent infléchir le chant de la mélodie à la main droite (début du second mouvement), thèmes qui s’achèvent étrangement (comme la fin du premier mouvement). La façon d’attaquer systématiquement les notes de la mélodie par des ornements, des gammes ou des appogiatures maintient également l’auditeur en éveil. Nicolas Horvath n’hésite pas à chercher des sonorités cristallines dans les aigus pour varier au maximum les timbres - dans des pièces qui restent concentrées sur la tessiture médiane du clavier - ou encore une fois à précipiter les passages les plus troubles pour intensifier la tension dramatique.

La troisième sonate du recueil rappelle encore plus nettement Mozart - contemporain de la compositrice - que les précédentes. Mais l’écriture s’en éloigne par son espièglerie : l’omniprésence des appogiatures contribue à l’impression de malice qui se dégage, encore renforcée par le fait que les marches harmoniques ont parfois des conclusions surprenantes - faisant basculer l’écriture, en trois notes, de la sérénité à la mélancolie, voire à une atmosphère plus tourmentée, caractérisée par des modulations rapides et des rythmes syncopés. Le deuxième mouvement a presque des allures de danse populaire, les rythmes ternaires répétés revêtant parfois un caractère enthousiaste, parfois l’allure d’une cavalcade mystérieuse. Brillon de Jouy s’écarte parfois encore davantage du côté de la virtuosité, à côté de premiers thèmes à l’allure mozartienne, comme dans la cinquième sonate du recueil, dont le premier mouvement juxtapose des sections où abondent des notes répétées et des gammes fulgurantes.

L’audace est plus franche encore dans le deuxième disque du coffret, consacré aux sept dernières sonates du troisième recueil. Il s’ouvre sur le mystérieux "Cantabile" de la Sonate n°6, qui oppose au glas obstiné de la main gauche ce qui ressemble à des improvisations de la main droite, puis se développe en un thème délicat accompagné par des triolets de main gauche, dont la mélancolie est là encore soulignée par les appogiatures. Les climats très contrastés des différentes sections de l’"Allegro" de cette même sonate, mais aussi du premier mouvement de la Sonate n°7 qui suit, sont prétexte à des audaces harmoniques toujours passionnantes, les motifs étant répétés systématiquement deux fois, mais métamorphosés par le jeu de modulations insolites qui apparaissent parfois au milieu de la phrase. Le final de la Sonate n°7 ou celui de la Sonate n°8 présentent même de petites dissonances assumées dans les passages les plus rapides.

Quelques surprises dans le jeu pianistique donnent également une couleur moderne à l’écriture de la compositrice, comme dans les Sonates n°8 et 9, où elle brise systématiquement les intervalles entre main gauche et main droite, instaurant une légère instabilité dans la conduite de sa mélodie, ce qui crée un sentiment de chute dramatique, voire génère une sensation de balancement assez insolite.

Les trois dernières sonates du coffret montrent le développement de l’écriture de Brillon de Jouy, qui devient de plus en plus volubile. Si certains mouvements restent de facture très classique (le "Rondeau" de la Sonate n°11) d’autres adoptent des accords de plus en plus fournis, des tempi allants (les sonates sont construites désormais avec deux mouvements rapides, et non plus un mouvement vif et un mouvement lent), et la partition exige du pianiste non seulement de la délicatesse mais aussi une certaine puissance, combinant grondements dans les graves et brillance dans les aigus. Le caractère dramatique est renforcé : abondance de trémolos et arpèges rapides contribuent à produire un effet d’impatience, comme dans le premier mouvement de la Sonate n°11. Les ruptures se font plus brusques, un seul mouvement semblant en regrouper plusieurs ("Allegro moderato" de la Sonate n°10). Enfin, les tempi plus rapides accroissent la virtuosité de la partition, les multiples gammes et ornements atteignant une vitesse impressionnante, comme dans le "Presto" de la Sonate n°12, qui conclut le disque.

L’écriture de Brillon de Jouy est fantasque, changeante, toujours surprenante : elle use et abuse des changements soudains de tempi et des cadences rompues, induit l’auditeur en erreur avec des gammes qui ne mènent pas toujours là où on les attendrait ou des modulations très étonnantes pour son époque, et construit ses mouvements en juxtaposant, sans transition, des sections aux atmosphères très variées. Le résultat est passionnant et étonnamment moderne. © 2021 ComposHer

Notre nouveauté ce matin, c’est plus qu’une rareté, c’est un inédit. Sur un double disque qui vient de paraître chez Grand Piano, Nicolas Horvath a enregistré les 13 Sonates d’Anne-Louise Brillon de Jouy. Alors, qui est Anne-Louise Brillon de Jouy dont je n’ai trouvé aucune trace d’enregistrement de la musique avant celui-ci, est bien c’est une femme de la bourgeoisie du XVIIIème siècle, en France, née en 1744, elle meurt en 1824 à Paris. Elle organise des salons où elle reçoit notamment Boccherini. Elle est claveciniste et elle compose près de 90 œuvres nous précise Aliette de Laleu dans le livret de ce disque, de la musique de chambre avec ses deux filles comme interprètes. Mais aussi des Sonates pour clavier. Elles ne seront jamais joué en public ni édité de son vivant. Peut-être les a-t-elle interprété pour son ami Benjamin Franklin qui fréquente son salon lors de ses déplacements à Paris. C’est à partir de manuscrits inédits que Nicolas Horvath interprète ces 13 Sonates qu’il joue ici sur un piano moderne, car Anne-Louise Brillon de Jouy a acquis en 1770 un piano et a préféré cet instrument. Une musique, dit le pianiste, pleine de vie, de drames, rafraîchissante et avec une virtuosité éblouissante. Une découverte ce matin sur France Musique D’Anne-Louise Brillon de Jouy. © 2021 Musique Matin

Anne-Louise Brillon de Jouy, le talent volubile d’une compositrice du XVIIIe siècle

Sélection Dans un double album, le pianiste Nicolas Horvath met en lumière la musique d’Anne-Louise Brillon de Jouy, jusqu’ici inédite. Une rencontre savoureuse avec une artiste raffinée et une femme d’esprit.

Très élégante dans sa robe soyeuse ornée d’une grande collerette blanche, Anne-Louise Brillon de Jouy (1744-1824) séduit plus encore par la douceur rêveuse de son expression. Peinte par Fragonard d’une main virtuose et sensible, cette femme d’esprit, cette artiste de talent, bien oubliée de nos jours, est-elle en train de réfléchir à sa prochaine sonate ? Sa « musique pleine de vie, de drame, rafraîchissante », selon les termes du pianiste Nicolas Horvath, fait aujourd’hui l’objet d’un double album qu’il publie sous le label Grand Piano : une découverte qui intrigue autant qu’elle charme.

Née à Paris, mariée à un homme plus âgé dont elle aura deux filles, Anne-Louise Brillon de Jouy tint un salon réputé qui, plus encore que les belles lettres et la peinture, mit l’art des sons à l’honneur. Car la maîtresse de maison était une claveciniste de qualité, accompagnant ses hôtes, initiant ses enfants au chant et, surtout, composant. Sa condition, son sexe et son siècle cantonnèrent toutefois sa création à la sphère privée et au partage intime avec ses proches et amis. Publier son œuvre eût été « chose inconcevable pour l’élite de cette époque », remarque Nicolas Horvath.

Un portrait musical

Il est ainsi doublement précieux pour l’auditeur contemporain de se confronter à une musique inédite d’une auteure dont, à moins d’être fin connaisseur, il n’avait guère (ou jamais) entendu parler. Anne-Louise Brillon de Jouy se consacra à la musique pour clavier - clavecin et pianoforte - mais on lui doit aussi des pièces de chambre sollicitant la harpe, très en vogue au XVIIIe siècle, le violon et le violoncelle. Le compositeur Luigi Boccherini était d’ailleurs un familier du salon de sa « consœur ».

Nicolas Horvath a choisi un bouquet harmonieux de 13 de ses sonates, à partir de manuscrits inédits, brossant ainsi un portrait musical de leur créatrice. Son toucher à la fois articulé et chantant laisse, dès les premières notes, s’épancher des mélodies volubiles, bondissantes, parfois fantasques, comme si un sentiment inattendu, une impression soudaine modifiaient la ligne directrice en une sorte d’improvisation en effet très « rafraîchissante ».

Défis techniques et expérimentation

On devine à l’écoute combien Anne-Louise Brillon de Jouy la compositrice lance des défis à Anne-Louise Brillon de Jouy l’interprète. Variant les tempi, jusqu’à des envolées d’une étourdissante rapidité, elle n’est jamais avare de difficultés - mains croisées, rythmes décalés, accords exigeant une absolue précision… Cette volonté technique doublée d’une recherche d’écriture peut parfois sembler prendre le pas sur l’inspiration mais, bientôt, le plaisir et l’imagination réclament, et obtiennent, leurs pleins droits ! Comme l’indiquent Deborah Hayes et Nicolas Horvath dans le livret, on sent l’influence de l’opéra dans ces sonates en deux mouvements (sur le modèle italien), avec ses joies et ses angoisses, ses langueurs, son humour aussi…

Écrites entre 1760 et 1770, ces pièces ne résument pas la vie de leur auteure. En esprit curieux et encyclopédique du siècle des Lumières, Anne-Louise Brillon de Jouy se passionnait également pour la philosophie et les sciences. Elle fut en particulier très liée à Benjamin Franklin, devenu son voisin dans le quartier de Passy lors de son séjour en France. Après la Révolution, les temps ayant changé, la musicienne se retira en Normandie, se souvenant, avec nostalgie sans doute, d’un passé enfui. À moins que son esprit ouvert n’ait observé, à distance mais non sans intérêt, la marche du siècle nouveau. © 2021 La Croix

L’intégrale des sonates pour piano de Madame Brillon de Jouy vient de sortir chez Naxos sous les doigts de Nicolas Horvath

On y découvre l’esprit d’une époque, une forme de légèreté sérieuse; pré révolutionnaire de la dame d’un des plus célèbres salons de la couronne parisienne.

Peu connue en France, mais très célèbre aux Etats-Unis pour son amitié avec Franklin, vous pourrez en savoir plus sur sa vie dans la passionnante (vivante je dirais) biographie écrite par, Christine de Pas, une de ses descendantes grâces aux archives familiales. © 2021 Cyrano Musique

Nicolas Horvath: Anne-Louise Brillon de Jouy, sonates pour piano (Grand Piano). La famille avant toute chose… Voilà à quoi pouvait sans doute se résumer le discours général adressé aux jeunes filles de bonne éducation, qui auraient émis publiquement le souhait de faire carrière musicale en France, au XVIIIe siècle. Anne-Louise Brillon de Jouy n’échappera naturellement pas à la règle. Née quinze après la disparition d’Élisabeth Jacquet de la Guerre, communément admise comme l’une des toutes premières compositrices de métier dans notre pays—suffisamment reconnue en son temps pour avoir accès à l’écriture d’ouvrages lyriques, la claviériste normande Brillon de Jouy était pourtant une interprète et une compositrice de réputation internationale… Et sa grande amitié avec Benjamin Franklin, qui était son voisin à Passy, laisse songer sans s’y méprendre que son nom fut certainement connu au-delà de l’Atlantique. C’est d’ailleurs à un musicologue américain, Bruce Gustafoson, que l’on doit le catalogage de ses œuvres, restées à l’état de manuscrit comme le voulaient les conventions françaises de l’époque, interdisant aux femmes mariées de la noblesse de se faire publier—ou de se produire comme musiciennes autrement que dans un cadre strictement privé.

C’est à son père, fin mélomane, qu’Anne-Louise doit pourtant son éducation musicale poussée… Et l’opportunité d’avoir pu fréquenter dès son plus jeune âge les cercles artistiques. Une ébullition intellectuelle et culturelle qu’elle s’attachera à reconstituer dès ses jeunes années d’épouse, tenant un salon bientôt fréquenté par quelques-uns des plus brillants esprits de la capitale. Y compris par des musiciens tels que Johann Schobert ou Luigi Boccherini, qui lui dédiera, admiratif, plusieurs de ses propres sonates. En 1771, dans son État de la musique en France et en Italie, le compositeur et musicologue anglais Charles Burney fait également d’elle un portrait dithyrambique: «elle est l’une des plus grandes joueuses du clavecin en Europe. Cette dame joue non seulement les pièces les plus difficiles avec beaucoup de précision, de goût et de sensibilité, mais elle est une excellente technicienne, ce dont je fus convaincu en l’entendant exécuter cinq de mes œuvres. Elle aime aussi à composer, et joue ses propres sonates fiévreusement, tant au clavecin qu’au pianoforte, accompagnée au violon par M. Pagin. Mais son application et ses talents ne se limitent pas au clavecin. Elle sait jouer de plusieurs instruments, et connaît les usages qu’en font les génies, ce qui lui est nécessaire pour ne pas composer pour eux de chose impossible ou contre nature.»

Une figure éclairée et curieuse des avancées de son époque dans tous les domaines, qui a su synthétiser le style italien en vogue tout en faisant preuve d’une surprenante inventivité dans le dramatisme de son écriture—n’hésitant pas à recourir aux croisements de mains, aux octaves brisées ou encore au jeu des deux mains à contretemps. Nicolas Horvath a choisi de lui rendre hommage dans son nouvel opus discographique, intitulé les sonates «redécouvertes» d’Anne-Louise Brillon de Jouy. Si l’élégance de certaines lignes, déployées avec une délicatesse des plus chantantes (comme cet andante raffiné de la sonate n°7 en si bémol majeur), fait irrésistiblement songer à Mozart, la fantaisie de mouvements plus rapides et leur capacité à surprendre par des développements beaucoup plus dramatiques (comme l’allegro de la sonate n°10), prouvent que l’on a ici affaire à bien plus qu’une musique salonarde de bonne imitation, mais de mauvaise composition. Les tempi vifs pris par Horvath, son choix d’un Steinway lumineux et d’une sonorité brillante, magnifiée par une prise de son qui semble au plus près de l’instrument, ne font que renforcer cette sensation de nécessaire redécouverte… Et confirmer qu’il ne s’agit pas juste d’un caprice de plus, au crédit du regain féministe de l’après #MeToo. © 2021 Le Figaro

BRILLON DE JOUY, A.-L. B. d’H.: Piano Sonatas Discovered (The) (Horvath) GP872-73
LUCIER, A.: Music for Piano XL (Horvath) GP857

NOUVEAUX ENREGISTREMENTS…

Anne-Louise BRILLON de JOUY (1744-1824) : « The Piano Sonatas Rediscovered ». Nicolas Horvath (piano). 2CDs Grand Piano Records (https://grandpianorecords.com) : GP872-73. TT : 48’22 70’33.

Fort célèbre en son temps, cette claveciniste & compositrice des Lumières (https://fr.wikipedia.org/wiki/Anne_Louise_Brillon_de_Jouy) écrivit nombre de sonates pour son instrument, que l’excellent pianiste & compositeur français Nicolas Horvath (https://fr.wikipedia.org/wiki/Nicolas_Horvath) nous fait ici – grâces lui soient rendues ! – (re)découvrir…

Cf. : https://grandpianorecords.com/Album/AlbumDetails/GP872-73

***

Alvin LUCIER (°1931) : « Music for Piano, with Slow Sweep Pure Wave Oscillators XL ». Nicolas Horvath (piano). Grand Piano Records (https://grandpianorecords.com) : GP857. TT : 64’41.

Œuvre dans laquelle deux ondes pures, balayant un registre de 4 octaves, montent et descendent lentement, cependant que le pianiste joue des notes isolées, créant divers battements suivant leur proximité avec les ondes…

Exploration de la nature du son & de la manière dont les auditeurs le perçoivent…

https://grandpianorecords.com/Album/AlbumDetails/GP857

https://www.naxos.com/ecard/grandpiano/GP857/index.html

[…]

© 2021 Francis Benoît Cousté

Il en va des exotismes comme des individus : ce qui, en eux, aguiche a priori n’est pas toujours ce qui retient a posteriori. Or, un certain exotisme auréole le nouvel enregistrement de Nicolas Horvath – même si le concept de « nouvel enregistrement » est très relatif chez un pianiste enregistrant plusieurs centaines de disques par minute environ. En effet, le Franco-Monégasque a déniché et gravé en première mondiale, rien que ça, treize sonates pour piano Anne-Louise Brillon de Jouy (1744-1824).

Anne-Louise Brillon de Jouy est exotique. Le féminisme benêt qui sévit en ces temps pourrait ainsi nous inciter à s’extasier à l’idée d’une compositrice dans ce monde d’hommes. En réalité, au dix-huitième siècle, moult femmes composèrent, rappelle Aliette de Laleu dans le livret, quoique leur musique ne rayonnât point souvent au-delà des sociétés d’esprit qui sévissaient en leur château. L’on pourrait alors juger qu’Anne-Louise est exotique parce qu’elle était érotique : d’aucuns la soupçonnèrent de faire plus que fricoter avec Benjamin Franklin, qui fréquenta assidûment ses pénates et avec qui elle noua une abondante correspondance. Las, les lointains descendants de la dame affirment qu’il n’en fut rien. L’exotisme d’Anne-Louise Brillon de Jouy semble se cristalliser davantage autour de la figure archétypale qu’elle incarne, celle de la bourgeoise bien mariée, qui se laissa féconder pour produire une Cunégonde et une Aldegonde, tout en organisant des « salons » où l’on musiquait et où, comme filles et femmes de bonne société avaient coutume de le faire, la maîtresse de céans montrait qu’elle-même maîtrisait le ploum-ploum – clavecin puis pianoforte – et s’adonnait avec ardeur à la composition.

C’est cet aspect-là de la dame que Nicolas Horvath nous propose de découvrir à travers un double disque incluant douze sonates plus une « sonnatte », comme l’écrivait alors la jeune Anne-Louise. La première pourrait être une œuvre de jeunesse, les douze autres formant un florilège conçu par la compositrice elle-même et jamais édité auparavant. (Côté illustrations musicales, peu de choix : seuls deux extraits de l’intégrale sont disponibles sur YouTube – pas forcément ceux que j’aurai choisis, mais il s’en faudra contenter !)

Dès les premières notes de la « Sonnatte en la mineur », on note le choix d’un son sinon d’époque, du moins vintage, associant la précision d’un Steinway D à une couleur historique. Par sa sûreté technique (stabilité de la main gauche), l’interprète parvient à incarner la musique plutôt qu’à la jouer en disposant accents et contrastes avec art. De la sorte, les curiosités (enchaînement à 1’30) prennent infiniment plus de saveur que si elles n’avaient été qu’une éventuelle maladresse de jeune compositrice rêvant d’italianité comme le montre le titre des mouvements (« Andanté molto con éxpresioné », par ex.). Ceux qui craignent l’ennui d’une sorte d’avant-Mozart en seront pour leurs frais. Certes, c’est souvent élégant et bien élevé, mais Nicolas Horvath désamorce tout risque de ronronnement par une tonicité incompatible avec le doux ronflement d’une écoute polie, la seconde partie du second mouvement fût-elle un chouïa moins passionnante en dépit de ses cahots et de sa fin énigmatique – à l’impossible, nul interprète n’est tenu.

Les douze sonates suivantes – presque toutes en deux mouvements – ont la particularité de pouvoir être accompagnées par un violon mais, en substance, l’interprète musicologue estime que c’est super moche. C’est donc seul que se retrouve Nicolas Horvath face à la Sonate I [cette numérotation romaine est un cadeau pour le Louvre et Carnavalet] en do mineur. Travaillant les différents registres du piano, la partition est traversée par l’énergie de son interprète, qui sait toutefois ne point forcer le trait. On se retrouve plus du côté de Schubert que de Mozart, et c’est heureux… même si le Minuetto qui prolonge le premier mouvement, plus répétitif que foufou, offre moins de matière au musicien pour faire briller la compositrice.

La Sonate II en Si bémol s’appuie sur le moteur du bariolage pour faire dialoguer graves et aigus, entre questions-réponses, gammes ascendantes et tierces. L’art du détaché et l’utilisation rusée de la pédale de sustain habille un divertissement bien fichu dont le musicien donne une image vive. Le second mouvement est un « rondo et variations » dont Nicolas Horvath, en fin coloriste, se délecte pour rendre spécifiquement chaque caractère.

La Sonate III [traduire : « Hi hi hi »] en Do revendique un classicisme bon teint à travers bariolage sage et ligne clairement dessinée. Le pianiste n’a pas son pareil pour booster le texte sans le trahir. Le tempo est vif, et la main droite sait nuancer pour habiter les quatre minutes convenues de l’Andante. L’Allegro ne vise pas à surprendre l’auditeur, mais la vigueur du tempo et le caractère décidé de l’interprétation évitent à l’auditeur de s’engourdir, la musique devenant plus roborative que joliette.

La Sonate IV [lire « y vais », comme Yvette mais au masculin, etc.] en sol mineur s’ouvre sur un Andante con espressione qui séduit par sa simplicité, joliment portée par

• une ornementation bien pensée,
• une maîtrise remarquable de la résonance et
• un rendu fin du paradoxe associant

• une ligne pêchue à
• un mode mélancolique.

Le Rondo qui complète la pièce répond à cette première partie par une envie d’avancer que Nicolas Horvath contrôle sans cependant la freiner : il privilégie

• les progressions et les contrastes plutôt que les accents, ainsi que
• les respirations libérant ensuite le flux de notes aux accélérations.

La Sonate V en Mi bémol saute d’une inspiration quasi mozartienne à des inflexions inattendues (notes répétées profitant des nouvelles possibilités du pianoforte, 0’29, 1’30 et 2’51) que la vivacité du tempo choisi fait scintiller avec habileté. Le Presto ne change guère d’atmosphère générale, même son caractère martial lui permet de contraster légèrement avec le mouvement précédent. L’interprète fait ce qu’il peut pour aider la musique à étinceler (variété des attaques, crescendo, contrastes, respirations), sans pouvoir masquer le caractère répétitif d’une partition dépourvue, selon nos esgourdes, du moindre charme.

La Sonate VI en ré mineur, d’une durée de 13’ donc près de deux fois plus longue que les précédentes, s’ouvre sur un Cantabile dont le prélude n’hésite pas à méditer. Nicolas Horvath en souligne le mystère, la délicatesse et les suspensions. À notre aune, l’Allegro suivant, en quatre parties, vaut pour l’allant aisé et les dynamismes de l’interprète (accents, légèretés, contrastes) plus que pour les modulations majeur-mineur, reprises et autres conventions aussi polies qu’itératives.

La Sonate VII en Si bémol est une anomalie puisqu’elle compte, ô révolution ! trois mouvements. L’Allegro initial ne manque point d’allant. L’interprète, en étouffant l’accompagnement en ternaire ou en accords, valorise cette pêche sans masquer – et c’est heureux – la simplicité du propos. L’Andante bariole sur une ligne mélodique bardée d’ornements mignons, dont le musicien essaye de rendre l’émotion au-delà de la convention aussi charmante que quelque peu ensuquante. Le Presto remet une once de peps dans l’affaire grâce au sens du rebond et du JBIIING qui sauve (pardon pour ce terme technique) déployé par Nicolas Horvath. La spatialisation de l’enregistrement permet à l’auditeur attentif de suivre une écriture répétitive, parfaite pour une musique à entendre plus qu’à écouter, que l’interprétation sauve comme elle peut.

La Sonate VIII en la mineur s’ouvre sur un mouvement non nommé que l’intégraliste emporte dans une fougue pimpante. Les effets d’écho immédiat, d’unisson et de bariolage inattendu, renforcés par un sens du toucher salvateur, captent l’oreille. S’ensuivent minuetto et trio. Le musicien les prend sans fard, valorisant les sautes d’octave et d’harmonie sans pouvoir convaincre quant à la nécessité de cette redécouverte-ci… n’eût été l’idée que ce fut écrit avant le souvent bien plus mou Mozart.

La Sonate IX en fa mineur se décapsule sur un Andante amoroso dont le pianiste refuse de surligner la gnangnanterie, préférant traduire, dissonances à l’appui, le palpitant amoureux. D’autant que l’Allegro assai, avec force modulations et en trois segments, multiplie les fariboles pour briller, rappelant que l’esprit amoroso, ça va un temps.

• La souplesse du tempo,
• la dynamique et
• la vitalité de l’interprète

laissent à penser que, exécutée avec art et foi, une musique peut valoir beaucoup plus que ce qu’elle vaut.

La Sonate X en sol mineur obstrue toute sensualité pour profiter du côté tonique du piano. Nicolas Horvath s’engouffre aussitôt dans cette brèche. L’agilité de la main gauche, enfin essentielle dans ce mouvement, semble défier celle de la main droite, sans que soit oubliée l’importance de la nuance et du crescendo. L’Allegro moderato est d’autant mieux caractérisé qu’il part sur les mêmes bases que le premier mouvement. À l’évidence, le musicien se goberge des différentes ambiances parfois judicieusement tronquées (1’35), majorées et hâtées… jusqu’au retour de la convention (3’09) que la flamme de l’interprète tente de faire crépiter en dépit d’une coda guère inventive.

La Sonate XI en ré mineur est la plus longue (près d’un quart d’heure, reprises comprises). Les triolets et les appogiatures de l’Andante un poco allegro sont saisis avec enthousiasme et vitalité. Certes, le ressassement des mêmes motifs peut tempérer, au fil des redites, la jubilation qui sourd de l’énergie caractérisant ce mouvement. Par chance, un Rondeau allegro, majeur, vient secouer cette monotonie joyeuse. Ça sautille, ça gambade, ça rebondit puis ça enchaîne les variations. Nicolas Horvath a le souffle qu’il faut pour habiter, jusqu’au terme de la cavalcade, une musique plus motorique que mélodique.

La Sonate XII en do mineur s’ouvre sur un Allegro qui suscite l’attention en se révélant composite et en explorant l’ensemble du clavier.

• Effets d’écho,
• imitations de cloche finissant de résonner,
• associations entre arpèges à droite,
• accords fermes à gauche et
• intense activité digitale

nourrissent l’intérêt. Le Presto majeur qui s’ensuit témoigne une dernière fois du goût de la compositrice pour les triolets. La vivacité du tempo, la sûreté technique et les nuances proposées par le musicien éclairent cette musique avec une variété qui la rend sinon fascinante, du moins tout à fait pimpante.

En conclusion, il est toujours joyeux de découvrir de nouvelles partitions, surtout quand elles sont portées par une interprétation engagée, et habillées par un livret riche de trois notices allant de l’Histoire à la musicologie. Ce disque, réfléchi et audacieux, plaira aux curieux et aux amateurs de musique tonique. Les grincheux se demanderont si l’intégrale des sonates s’imposait, tant certaines œuvres paraissent un tantinet paresseuses. Sans invalider une telle interrogation, on leur pourra rétorquer que l’enregistrement du recueil complet (et plus !) permet de découvrir la relative diversité et l’évolution du langage d’une compositrice jusqu’ici plus – quoique peu – connue pour ses mélodies que pour son œuvre pianistique. Il est probable que l’allant de l’interprète et le plaisir de la découverte ne manqueront pas de happer les mélomanes explorateurs dans leurs rets. © 2021 Bertrand Ferrier

Der Amerikaner Benjamin Franklin (1706-1790) war einer der vielseitig begabtesten Männer in der amerikanischen Geschichte, Schriftsteller, Philosoph, Wissenschaftler und Erfinder, sowie Politiker. Als solcher kam er zum Ehrentitel ‘The First American’, wegen seines Einsatzes für die amerikanische Einheit. Als einer der Gründerväter der Vereinigten Staaten beteiligte er sich am Entwurf der Unabhängigkeitserklärung und war einer ihrer Unterzeichner. Er war auch der erste Botschafter der USA in Frankreich. Und damit sind wir am Schnittpunkt angelangt, wo eine Beziehung zu der vorliegenden Neuerscheinung von Grand Piano erstellt werden kann.

Franklin war nämlich auch Musiker. Er spielte angeblich Violine, Harfe und Gitarre. Er trug maßgeblich zur Entwicklung der Glasharmonika bei, und Mozart sowie Beethoven komponierten Stücke für Franklins Glasharmonika. Kein Wunder, dass er auch in einem der vorrangigen Musiksalons von Paris verkehrte, dem von Anne-Louise Brillon de Jouy (1744-1824) in Passy, damals noch eine eigenständige Gemeinde nahe Paris am rechten Ufer der Seine. (1860 eingemeindet, gehört sie heute zum 16. Arrondissement). Sie und Franklin unterhielten auch einen ausgiebigen Briefaustausch. Und dieser wiederum initiierte Forschungen der American Philosophical Society, wodurch auch vieles über die in Europa in Vergessenheit geratene Musikerin bekannt wurde.

Die in Paris geborene Anne Louise Boyvin (Brillon de Jouy war der Name ihres Mannes) galt als vorzügliche Cembalistin und Pianistin. Luigi Boccherini sagte von ihr: « Sie ist eine der größten Cembalospielerinnen in Europa » und widmete ihr seine Sechs Sonaten für Klavier und Violine op. 5.

Madame Brillon starb im Alter von 79 Jahren in Villers-sur-Mer, Calvados.

Ihre auf dieser CD erstmals eingespielten dreizehn Sonaten repräsentieren ihre gesamte Musik für Klavier solo und sind technisch ebenso beachtenswert wie phantasievoll. Sie sollen, dem amerikanischen Musikwissenschaftler Bruce Gustafson zufolge, zwischen 1775 und 1783 entstanden sein, zum Teil sicherlich schon für das Pianoforte. Die Musikwissenschaft konnte feststellen, dass Mme Brillon de Jouy ein englisches Pianoforte besaß, das ihr Johann Christian Bach aus London geschickt hatte, sowie ein deutsches Pianoforte und ein Cembalo.

Nicolas Horvath spielt die Sonaten mit sehr viel Leichtigkeit, flüssig und ungekünstelt schlicht, was besonders den langsamen Sätzen zugutekommt. Die Aufnahmeregie hat für einen direkten und relativ trockenen Klavierklang gesorgt, der für dieses Repertoire passend ist. © 2021 Pizzicato

“Ela é uma das maiores intérpretes do cravo na Europa. Essa senhora toca as peças mais difíceis com grande precisão, gosto e sentimento.” Assim o compositor Luigi Boccherini definiu certa vez a cravista e compositora Anne Louise Brillon de Jouy, a quem dedicou algumas de suas peças. No mesmo texto, ele fala também de sua atuação como compositora – que, com o tempo, desapareceu, como aconteceu com diversas autoras ao longo da história. O que não faz justiça à qualidade da escrita e às inovações que ela traz para o repertório. E é isso que nos mostra o pianista e compositor Nicolas Horvath, artista de múltiplos interesses, da música barroca, como intérprete, à criação eletroacústica, como compositor. Horvath, que já dedicou séries a Liszt e Czerny, conta que descobriu na obra de Brillon de Jouy o mesmo nível de inovação e imaginação. Daí a decisão de gravar suas dozes sonatas, que, em suas palavras, refletem uma atenção ao ambiente musical em que viveu ao mesmo tempo que o tornou mais fascinante com “grande imaginação e temperamento”. Uma redescoberta mais que urgente. © 2021 Revista Concerto